Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1011
1011 Uitvindingen - Natuurkrachten - Geloven - Natuurmachten
19 juli 1939: Boek 19
In het tijdperk van de moderne techniek zullen de natuurmachten zich in het bijzonder merkbaar uiten. Want het gaat erom de mens het bewijs te leveren, dat al het aardse kunnen en weten niets waard is wanneer de Wil van God niet wordt geacht. Hoe meer de mens van zichzelf en zijn kunnen overtuigd is, des te eerder betwist hij de goddelijke Kracht en zijn eigen afhankelijkheid ervan. En des te noodzakelijker is het, dat de goddelijke Kracht zich uit. De ontwikkelingsgang van de mens brengt velerlei voorzieningen met zich mee, waaraan de goddelijke Schepper Zijn Zegen geeft als ze tot ontwikkeling komen ten bate van de gehele mensheid. En alle geest die in technische uitvindingen tot uitdrukking komt, probeert gunstig op de mens in te werken om haar het streven opwaarts te gaan te verlichten en stelt zich zo dus in zekere zin in dienst van de mensheid.
Doch ondoorgrondelijke krachten zijn het, die daar een halt toeroepen waar de mens arrogant wordt. En juist deze krachten doen zich gevoelen in onvoorzien losbarstende natuurcatastrofen, om het even van welke aard.
Overal, waar de mens gelooft onmiskenbare bewijzen te hebben gevonden, zich één of andere natuurkracht ten nutte te kunnen maken en ze te kunnen verbannen, en dit uit eigen kracht, komt er een natuurkracht tevoorschijn, waar niet op gerekend is, en maakt de tot nu toe geldende ervaring ongegrond.
De mens is door God het vermogen gegeven zich de Kracht uit God ten nutte te maken, echter steeds in dezelfde verhouding zoals hij zich zelf tegenover God instelt. En die in alle natuurkracht God Zelf herkent, die in zekere zin met God begint aan elke arbeid die het welzijn van de mensheid betreft en betrekking heeft op uitvindingen van allerlei aard, zal op onverwachte successen kunnen bogen.
Diens onderzoeken en pogen zal met succes bekroond zijn en de goddelijke Kracht zal als het ware in zulke uitvindingen overgaan, terwijl hij die gelooft uit zichzelf te scheppen en de zich van zijn buitengewone kracht bewuste mens, ook wel de Kracht uit God opvraagt, deze hem ook niet onthouden wordt, maar hij neemt ze in zekere zin onrechtmatig in bezit, omdat hij zich aanmatigt de Goddelijkheid uit te schakelen en zich dus niet onder de goddelijke Wil plaatst.
Daar zal zich spoedig een tegenstroming doen gevoelen. Hindernis na hindernis zullen hem, die zonder goddelijke bijstand werkt, dus de weg versperren. En hij zal ze niet de baas worden, daar hij zich op zichzelf verlaat en geen hulp voor zichzelf vraagt. En deze hindernissen zullen wederom aan natuurmachten zijn toe te schrijven, omdat alles, wat tegen de goddelijke ordening in handelt, in zekere zin ook de gevolgen ervan moet dragen.
En zo wordt, ondanks menigvuldige overwinning van technische moeilijkheden, de mens steeds achterhaald, zolang hij in het heersen der natuurelementen geen bewijs ziet, dat alle krachten in de natuur onderworpen zijn aan een Heer en Schepper en dat bijgevolg zijn inspanning pas succes zal hebben, wanneer hij zich eveneens voegt naar de goddelijke ordening en hij alleen maar genegen is te verwezenlijken wat overeenstemt met Gods Wil.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte