Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1005
1005 Kennis uit God bestaat voort tot in alle eeuwigheid – Deelname van de zielen aan het onderricht
13 juli 1939: Boek 19
Jullie moeten je ervan bewust blijven, dat alleen de eeuwige Godheid de oorsprong van alle kennis is en dat jullie, om goed onderwezen te worden, je tot Hem Zelf moeten wenden. En als jullie de bron van de wijsheid ergens anders zoeken, zullen jullie hem nooit vinden. Daarom zal degene, die door God onderwezen wordt, de hoogste kennis hebben, terwijl alle kennis, die een andere oorsprong heeft, vol leemten zit en onvolledig is, want het laatste zal de lichamelijke dood niet overleven, maar het eerste zal tot in alle eeuwigheid voortduren.
Als jullie de roep uit de hoogte horen, dan is jullie elke garantie gegeven, dat jullie de kern van de waarheid gevonden hebben. En jullie mogen gerust van deze fundamentele waarheden uitgaan, want jullie moeten immers, omdat jullie door God onderwezen zijn, in de waarheid staan. Maar waar zou de mens de garantie voor de waarheid van zijn kennis vandaan halen, als deze slechts verworven werd door het menselijke verstand of menselijk onderwijs.
De Vader is de Liefde, de Zoon de Wijsheid. Dus de goddelijke liefde geeft altijd de goddelijke wijsheid aan zijn kind, want de Vader, als de Wijsheid Zelf, wil deze bekendmaken aan degenen, die uit Hem zijn. Alles, wat de Vader heeft, wil Hij Zijn kind geven, dus ook de eeuwige waarheid, die zo buitengewoon belangrijk is om te ontvangen.
Een mensenkind, dat zo’n kennis heeft, is in staat om een onnoemelijke zegenrijke invloed uit te oefenen op vele schepselen, zowel op aarde, alsook in het hiernamaals. Het is in staat om steeds opnieuw te geven. Degene, die naar geestelijke kennis verlangt, kan bedacht worden door het mensenkind, dat geestelijke gaven ontvangt.
De zielen in het hiernamaals maken van zo’n gelegenheid om zich kennis eigen te maken nog eerder gebruik dan de mensen op aarde, die vaak volledig ongeïnteresseerd aan de genade, die hun aangeboden wordt, voorbijgaan. Ze zijn onuitsprekelijk blij om regelmatig onderrichtingen bij te kunnen wonen en ze doen daar onophoudelijk waardevolle geestelijke goederen op en ze onderwijzen weer deze zielen, die niet in staat zijn om zich een geestelijk beeld te vormen van de zin en het doel van zulke onderrichtingen.
De zielen herkennen ook de grote genade van het deel kunnen nemen aan dit onderwijs, die hen verleend wordt, want als het wezen eenmaal de wijsheid van God herkend heeft, is zijn gehele streven immers alleen maar daarop gericht. Het zou zich graag alle kennis eigen willen maken om op deze manier tot de hoogte te geraken, doordat het zijn kennis nu weer gebruikt om de andere zielen eveneens opwaarts te helpen. En alleen door het voortdurend volgen van de onderrichtende overdrachten van boven naar de aarde verrijkt het wezen in het hiernamaals zichzelf met deze kennis, dat voor hem het opwaarts gaan makkelijker maakt.
Maar de mensen op aarde gaan zo vaak achteloos voorbij aan wat voor hen in het hiernamaals van het grootste voordeel zou kunnen zijn. Ze schenken gehoor aan de uiteenzettingen van aardse onderwijzers en wijzen de goddelijke gaven af. En hun kennis zal daarom gebrekkig en de eeuwigheid niet waard zijn, want de goddelijke zending is boven alles verheven en onaantastbaar. En gelukkig degene, die haar uit de hand van de Vader ontvangen mag._>Amen
Vertaald door Peter Schelling