Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0959
0959 Strijd ter wille van de naam van Jezus – Wegvluchten van God – Aardse macht
11 juni 1939: Boek 18
Het duurt nog maar een korte tijd, totdat een geest zich op aarde verheft. En jullie zullen hem onderdanig moeten zijn. Maar deze geest is niet door God gezonden, want hij zal strijden tegen alles, wat van God is. En hij zal de goddelijke leer bestrijden. Hij zal ook te gronde richten, wat tot nog toe probeerde de mens dichter bij de goddelijkheid te brengen. Hij zal voortaan degenen, die de oude leer trouw blijven, in nood en kwelling storten. En hij zal een buitengewone macht en sluwheid aan de dag leggen om te verderven, wat hem niet aanhangt.
En laat dit jullie bekendgemaakt zijn, opdat jullie weten, wanneer de tijd gekomen is, want als de tegenstander zijn macht zal ontplooien, is ook op dezelfde wijze het leger van de strijders van God goed bewapend. En de Heer zal hen Zelf leiden in de strijd, en nu zal ter wille van de naam van Jezus een strijd door het vurige zwaard van de mond uitgevochten worden. En dit is het begin van het geestelijke rijk op aarde.
Talloze strijders zullen vallen ter ere van God, maar niemand zal hun ziel kunnen doden. En elke ziel, die haar lichaam bereidwillig voor Jezus Christus als de Zoon van God en de goddelijke Verlosser opgeeft, redt daardoor weer andere zielen van de eeuwige dood. De Heer neemt geen van deze strijders van de aarde tot Zich, voordat hij zijn missie vervuld heeft. Maar dan is voor hem de eeuwige heerlijkheid verzekerd.
Wie zich in deze tijd gelovig ten dienste aan de Heer aanbiedt, staat in onnoemelijke kracht. Hij zal niet behoeven te vrezen voor wereldse macht, want deze is niet in staat om iets uit te richten tegen de macht van God, die ook in de strijders van God, die zich volledig aan de wil van de Heer onderwerpen, aanwezig is.
Degene, die zonder vrees, onder het aanroepen van de goddelijke Heer en Heiland, de aardse macht tegemoet treedt, zal onaangetast blijven en geen vijand zal hem iets aan kunnen doen, want hij heeft immers de Heer Zelf als legeraanvoerder en beschermer aan zijn zijde. Steeds weer gaat de waarschuwing, om tegen de goddelijke Heer geen ontrouw te begaan, wanneer het moment van de beslissing gekomen is, naar de mensheid uit.
Wel zullen veel mensen hun geloof ter wille van aards voordeel opgeven. Ze zullen overlopers naar het vijandelijke kamp zijn. De Heer zal hen niet onder dwang terug kunnen halen en ze zullen de gevolgen van hun wegvluchten van God zelf moeten dragen. Maar voor degene, die het aardse lot, dat zijn trouw aan de Heer hem oplevert, geen schrik aanjaagt, zal het loon in de eeuwigheid onvergelijkelijk gelukzaligmakend zijn. Hij zal zijn lot op aarde voor de Heer en voor de verheerlijking van Zijn naam geduldig op zich nemen en hij zal daarvoor in de eeuwigheid de nabijheid van zijn Heiland waardig zijn. Maar degenen, die de Heer verraden, verbannen zichzelf voor eeuwig voor het aangezicht van de Heer en hun lot zal huilen en knarsen van tanden zijn.
Amen