Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0958

0958 Staat van licht – Scheppingswerk – Schepping

11 juni 1939: Boek 18

De schepping van God is eindeloos. En ze getuigt van Zijn almacht, Zijn wijsheid en Zijn wil om lief te hebben. Naarmate het wezen dichter bij de eeuwige Godheid is, des te duidelijker hoorbaar voor de zintuigen uit zich de grootte en verhevenheid van de Schepper.

Maar in een toestand van rijpheid als lichtwezen met God verenigd te zijn, betekent tegelijkertijd het begrijpen van alle scheppingswonderen. Het betekent een ononderbroken beleven en verlevendigen van de totale schepping en dus de meest gelukzalige toestand, volledig binnen de wil van het hoogste Godswezen handelend en deelachtig te zijn aan de gelukzaligheden van de eeuwigheid.

Deze toestand is voor de mensen op aarde niet te begrijpen. En opnieuw is het van het grootste belang om deze toestand na te streven, omdat de tijd op aarde het wezen juist als proeftijd verleend werd. Hiermee kan het zich in een toestand van rijpheid brengen en blijft hem zo een ongelofelijk strijden in het hiernamaals bespaard.

Want is in het hiernamaals eenmaal het inzicht gekomen, dan is het zijn enige doel om deze toestand te bereiken. In het leven op aarde echter is zijn volledige wil voldoende om daarnaartoe te gaan, waarvoor in het hiernamaals de grootste worsteling nodig zal zijn. De lichttoestand van het wezen is de vervulling van het hele vurige verlangen. Hij is de belichaming van alle liefde.

Verheven is het scheppingswerk van God en Zijn enorme liefde ligt hieraan ten grondslag. En het zou een vermetelheid genoemd mogen worden om de Schepper van dit alles te willen verloochenen. Echter kan de Schepper juist alleen dan door de mensen herkend worden, wanneer Hij in alle verhevenheid voor de geest gehaald wordt, want een voor de mens voor te stellen, gemakkelijk te begrijpen wezen zou waarlijk als Schepper van het totale universum nog minder denkbaar zijn.

Wie zoiets op grond van Zijn almacht, wijsheid en liefde laat ontstaan, moet voor de mens, zolang hij zich niet in de lichttoestand bevindt, onvoorstelbaar en boven alles verheven blijven en kan daarom alleen maar geestelijk begrepen en in blind geloof erkend worden. Maar de geloofwaardigheid wordt zichtbaar door scheppingswonderen van allerlei aard aan de mensen bewezen. En het is een veel grotere dwaasheid om een Schepper van eeuwigheid af, af te wijzen, dan Hem blindelings te erkennen, wanneer de mens met open ogen en hart alles beschouwt, wat rond hem leeft en hem ononderbroken de liefde, almacht en wijsheid van God bekendmaakt.

Amen