Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0926
0926 Via gedachten beïnvloeden door medeverantwoordelijke geestelijke wezens – Opheldering door hooggeplaatste wezens
22 mei 1939: Boek 18
In de zichtbare nabijheid van de aarde zijn die geestelijke wezens werkzaam, van wie het de opdracht is om de mensen kennis te geven van de voortdurende omvorming van alles, wat op het aardoppervlak leeft. Deze opdracht is alleen in de vorm van gedachtenoverbrenging mogelijk. En zo zal hun arbeid zich het meest erop richten om de mensen de verschillende scheppingsvormen juist duidelijk voor ogen te brengen, opdat de mens hierdoor nadenkend begint te worden en zich vragen gaat stellen. En de beantwoording daarvan is juist de werkzaamheid van deze geestelijke wezens. En dus worden de antwoorden in de vorm van gedachten aan de mens overgedragen. Het is nu gemakkelijk te verklaren, dat niet alle overgedragen gedachten ook als antwoord opgenomen worden. Men zal ze immers vaak als ongeloofwaardig verwerpen en als eigen gedachtengoed niet serieus taxeren.
En als nu alle inspanningen van de geestelijke wezens in het hiernamaals vergeefs zijn, is het mensenkind aan een voortdurend lastig vallen blootgesteld. En wel door deze geestelijke wezens, van wie ze de beïnvloeding via de gedachten afwijzen. Deze wezens laten zich niet naar believen wegzetten, omdat ze een zekere verbinding hebben, respectievelijk in geestelijke saamhorigheid verkeren, met de mensen van de aarde en dus in zekere zin ook medeverantwoordelijk zijn voor de geestelijke staat van rijpheid van deze mensen.
En het gebeurt daarom niet zelden, dat alle geestelijke schenkingen de mens bedrukken. Dat wil zeggen, dat hij gedwongen is om zich met zulke gedachten, die hem belasten, bezig te houden. Hij zal proberen deze te verdrijven, maar ze duiken steeds weer op, of om het menselijke hart met misnoegen op te zadelen, of om het ook diep te laten nadenken om uiteindelijk toch de waarheid van zulke gedachten te herkennen en om van nu af aan meer aandacht aan zulke gedachten te schenken.
De geestelijke vrienden kunnen de taak van leraar uitoefenen en deden dat tot nog toe ook ijverig. Ze werden echter zelden aangehoord en dat is het, wat de mensen zo moeilijk vooruit laat komen. Maar de rijpheidstoestand van degenen, die zich gewillig overgeven aan de krachten, die bereid zijn om hulp te geven, is veel beter gewaarborgd.
Alleen in buitengewone gevallen worden de mensenkinderen door heel hooggeplaatste geestelijke wezens onderwezen. Maar dit weer met als doel een algemene opheldering voor de gehele mensheid, om deze in de grote nood te helpen. En dan geschiedt de overbrenging van de gedachten op zo’n zeldzame manier, dat de mens het zou moeten opmerken en zo’n buitengewone schenking zou moeten benutten, omdat de nood op aarde groot is en zichtbaar aan de dag treedt.
En ofschoon de mens ook weigert om het geestelijk goed, dat dus aangeboden wordt, aan te nemen, de wijsheid uit de hemel zal succes hebben tot zegen van degenen, die geen tegenstand bieden. En als voortdurende waarschuwing voor degenen, die weinig of helemaal niet aan hun geestelijke toestand denken. Eens zullen ze moeten beseffen, dat ze alle goede geestelijke invloed afweerden en daarom in erge nood geraakt zijn. En hun strijd in het hiernamaals om tot de waarheid te geraken, zal een zware zijn. Want omdat ze in het leven op aarde de geestelijke bijstand afwezen, moeten ze nu gebrek lijden en nu van hun kant alle moeite doen om dat te bereiken, wat ze op aarde moeiteloos konden bereiken. Want de strijd zal in het hiernamaals veel zwaarder zijn dan op aarde.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte