0861 Verzorgen van het innerlijke leven – Beschouwend vrij uurtje
13 april 1939: Boek 17
Wie zich steeds wil verheugen in de goddelijke genade, zal nooit met lege handen vertrekken, en zo zal een geestelijk wezen met de volste wil van de Heer jou vandaag voorlichten. Er wordt jou een beschrijving gegeven, die betrekking heeft op het innerlijke leven en zijn juiste ontwikkeling.
Het kan niet verborgen voor je blijven, hoe weinig de mensen zich tegenwoordig bezighouden met geestelijke vragen. Zij vrezen allemaal een zeker inzicht en gaan haar daarom uit de weg. En juist dit ontwijken is het kwaad, dat de mensen de grootste schade toebrengt. Van de voortdurende pogingen van geestelijke krachten mislukt de één na de ander. Het lukt hen niet om het menselijke hart hongerig te maken en op de ontvangst van goddelijke gaven voor te bereiden. En nog veel minder is zo’n ontwijken nuttig voor de innerlijke ontwikkeling van de ziel.
Een mens zonder geloof kan ook op verklaarbare wijze geen uitgesproken innerlijk leven hebben. Of veel eerder nog, al zijn denken concentreert zich op zuiver aardse zaken, die hem weer voldoende in beslag nemen, zodat hij voor een innerlijk beschouwend vrij uurtje nooit de tijd opbrengt. En zo’n vrij uurtje zou elk mens zich moeten gunnen. Een moment, die in innige verbinding met de goddelijke Heiland doorgebracht en overeenkomstig benut wordt.
De mens moet op zijn minst een uurtje per dag aan zijn Heiland offeren. En dit moment zal voor hem duizendvoudig gezegend worden, want zo’n beschouwend moment kan een buitengewoon vroom denken teweeg brengen. De herkenning van het eigen ‘ik’ kan het mensenkind zijn nietigheid laten beseffen, en dit kan de bereidwillige mens aanzetten tot medewerking in Gods rijk en dit kan een buitengewoon zegenrijke uitwerking hebben.
En zoiets brengt een moment van nadenken over geestelijke vraagstukken tot stand. En zelfs de niet vrome mens stuurt soms vragen het heelal in, die in de eerste plaats puur wetenschappelijk zijn interesse opwekken. Maar het zal in de loop van de tijd de mensen innerlijk veranderen en zal bij hen ook de vraag over hun begin dichterbij brengen, die nu van onschatbaar waarde kan zijn voor een gelovig gemoed, doordat de geest, die nu nog niet opgewekt is, maar sluimert, actief begint te worden en alleen wacht op de bereidwillige overgave van het mensenkind om werkzaam te worden.
Alles, wat buiten de mens gebeurt, houdt de ziel soms af van haar zegen brengende opdracht. Daarom moet de mens zich verzinken in regelmatige beschouwingen. Hij moet in deze tijd al het wereldse ter zijde leggen en alleen over de vragen, die het eeuwige leven betreffen, nadenken. Hij moet diep in het hart aan de Schepper denken en zich als Diens schepsel beschouwen en opheldering verlangen over zijn eigenlijke bestemming.
En als hij dit gedaan heeft, moet hij zichzelf onderzoeken, al het onzuivere denken uit het hart verwijderen en deze gerieflijk maken voor het hoogste en beste Wezen. Hij moet streven naar volmaaktheid. Hij moet al het aardse doen verbinden met diepe, het heil van de ziel betreffende vragen. Hij moet zichzelf beschouwen als een vreemd schepsel, opdat hij de fouten en zwakten volkomen herkent en ze onverbiddelijk probeert te overwinnen. Hij moet verder alles in het werk stellen, wat er toe zou kunnen bijdragen om in de naasten hetzelfde streven en verlangen op te wekken. Hij moet zoveel mogelijk geestelijke uitwisseling zoeken en zo voortdurend zorg dragen voor de vorming van de ziel, opdat het hart als opnamevat voor de goddelijke waarheid op zo’n manier aan de Heer kan worden aangeboden, dat Hij het voortaan onder Zijn hoede neemt en het voor elk gevaar van buiten beschermt.
Want zoals de mens zijn innerlijke leven verzorgt, zo zal hem eens zegen te wachten staan. Zijn geestelijke bedrijvigheid zal hem succes brengen en hij zal geen acht meer slaan op de wereld, zodat hij een blik mag werpen in geestelijke sferen, omdat hij in de eerste plaats aan zijn innerlijke leven aandacht schonk._>Amen
Deze openbaring
als MP3 downloaden
Afdrukvoorbeeld
Kladschriften