Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0831

0831 Materie als geestdrager – Wil om vorm te geven – Ontbinden– Samenstellen

27 maart 1939: Boek 17

Alles op aarde dient de geestelijke verdere ontwikkeling van de mens. Niets, dat niet voor dit doel geschapen is, is zichtbaar voor het menselijk oog. Alle geest uit God geeft de materie leven en dat weer alleen maar, zodat hij vrij wordt van deze materie en vanuit zichzelf hetzelfde kan scheppen en vormgeven. Zo is bijvoorbeeld de op zich wezenloze vorm pas in verbinding met het geestelijke dat, wat jullie in staat zijn te zien en het is juist pas zichtbaar, wanneer de geest intrek in de vorm genomen heeft. Want de hele uiterlijke vorm bestaat ook uit substantie, ontleend aan de geest.

Wat niet geestelijk tot leven gebracht is, kan niet bestaan. En een voortdurende verandering van de uiterlijke vorm heeft alleen maar ten doel om de verschillende geestelijke substanties te verenigen, net zo lang, tot een compleet geheel, de menselijke ziel, gevormd is. En dit geheel moet dan in zichzelf rijpen en naar volmaaktheid streven. Het aardse leven is dus als het ware de ontwikkelingsplaats van de geest. Ze is in dezelfde verhouding dat, wat ook de aardse werkzaamheid van de mens is, een voortdurende omvorming van alles, wat voor de mens weer als materie toegankelijk is.

Wanneer de ziel van de mens zich dus uit ontelbare zielensubstanties moet vormen, dan moet ook de lucht drager van het geestelijke zijn, omdat ze voortdurend aan de verlevendiging van de ziel bijdraagt en dus de uiterlijke vorm van de ziel, het menselijke lichaam, voortdurend verzorgt met de aanvoer van wat noodzakelijk is voor het leven en al het geestelijke uit de lucht wordt als het ware door het lichaam opgenomen om zich daarna met de ziel te verenigen, zodat de menselijke ziel dus eveneens groter wordt. Alle vormen op zich worden groter door juist die aanvoer van buitenaf, die zijn leven nodig heeft, maar de zogenaamde dode materie door de scheppende wil van de mens, die weer de meest verschillende geestdragers in elkaar zet en zo hieruit weer een geheel schept.

Er kan dus door, of het samenvoegen van de materie een grote geestelijke kracht werkzaam worden, of ook door het ontbinden of kleiner maken van de materie kan er geestelijke kracht vrijkomen, die nu weer in een andere uiterlijke vorm haar verblijfplaats zoekt en wel door samensmelting in kracht toeneemt. Daarom heeft elke materie één of andere bestemming in aardse zin, want als ze volledig ongebruikt zou worden gelaten, zou de geestelijke substantie in haar geen mogelijkheid hebben om in deze uiterlijke vorm te rijpen.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte