0806 Drager van geest – Doel van al het geschapene – Groei van de planten
12 maart 1939: Boek 17
Al het geschapene heeft in de eerste plaats het doel om als drager van geest te dienen, maar om gelijktijdig ook aan de instandhouding van het geheel bij te dragen, want het één is in zekere zin voor het andere geschapen en voor het bestaan hiervan noodzakelijk. Geen ding in de schepping werd volledig doelloos geschapen. Veeleer zal het steeds op die manier een aanvulling betekenen, dat of het ene de levenskracht uit het andere trekt, of het scheppingswerk andere behoeften vervult. Maar wel één of andere bestemming heeft tot nut voor of tot instandhouding van de verschillende schepselen.
Er is alleen maar waar te nemen, dat al het geestelijke, dat deze schepping leven geeft, niet door de uiterlijke bestemming van de omhullende vorm aangeroerd wordt. Dat dus, ondanks de aardse bedrijvigheid, al het geestelijke in zich werkzaam is, terwijl de uiterlijke vorm steeds bijdraagt aan de vervolmaking van een andere vorm en dus evenzo in aardse betekenis voortdurend werkzaam blijft.
Wat voor de groei van planten aan de aarde onttrokken wordt, is, om zo te zeggen, steeds het uiterlijke omhulsel van één of andere zielensubstantie, die nu opgenomen wordt door de plantenwereld en daar met hetzelfde doel een nieuwe vorm tot stand brengt. Terwijl de geestelijke substantie steeds weer verblijf neemt in de nieuwe vorm, vermeerdert zich de van de vorige vorm ontleende zielensubstantie en vormt zich dus tot steeds grotere wezens, die in de hele schepping eveneens hun doelmatige bestemming hebben.
Amen
Deze openbaring
als MP3 downloaden
Afdrukvoorbeeld
Kladschriften