Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0803
0803 Vrijheid van de geest –Hulpkrachten uit het hiernamaals voor aardse werkzaamheid
10 maart 1939: Boek 17
Verhef jullie geest en laat hem zich aan de aarde onttrekken, en jullie zullen de stem van de almachtige Schepper horen. Het beleven van een zichtbaar teken van Zijn almacht maakt de weg voor jullie vrij, want jullie geloof wordt versterkt en jullie kunnen nu door het diepe geloof ook het werkzaam zijn van de Schepper, dat niet zichtbaar voor jullie is, begrijpen .
Het is daarom een buitengewoon belangrijke opdracht om de geest in jullie ongehinderde vrijheid te verlenen om zich te verheffen in het domein van het goddelijk werkzaam zijn. Weliswaar is het uiterlijke omhulsel van de geest niet tot hetzelfde in staat, om welke reden een scheiding van geest en lichaam vooraf moet gaan, wat alleen dan uitvoerbaar is, wanneer aan het lichaam hulpkrachten ter beschikking staan, die het handelen van deze geest beslissend beïnvloeden, wanneer de geest van deze zich naar de hoogte verheft.
Dit moet zo begrepen worden, dat alle handelingen die het lichaam nu uitvoert in zekere zin een zekere drijvende kracht nodig hebben en dat deze drijvende kracht juist dat werken van de hulpvaardige geestelijke krachten is. Dit werkzaam zijn van de mens is niet anders merkbaar, dan dat hij gelijktijdig geestelijk actief is en ook de opdracht op aarde volledig vervult. Hij zal tegelijkertijd kunnen ontvangen en geven, hij zal wat zijn ziel betreft versterkt worden en lichamelijk zonder belemmering zijn, doordat een ijverig geestelijk streven geen vermindering van de lichamelijke werkzaamheid tot gevolg hoeft te hebben, wanneer het laatste zich vol vertrouwen aan de hulpvaardige wezens zal overgeven.
Het is steeds alleen de wil van de mens, dat hij, als hij bereid is om te ontvangen, op elke manier bedacht wordt. Degene, die ononderbroken voor de ontwikkeling van zijn ziel werkzaam is, blijft in een voortdurende gemeenschap met de goede geestelijke krachten, die hem op elk moment ten dienste staan, als hij ernaar verlangt hen te benutten. Als de mens dit ingezien en zich bereidwillig aan de bescherming van de geestelijke vrienden gegeven heeft, dan zal hij een falen van de kracht, die hij voor het leven op aarde en zijn aardse werkzaamheid nodig heeft, niet hoeven te vrezen.
Er wordt van goddelijke zijde nooit meer van de mens verlangd, dan hij in staat is om te geven en er staan hem ten allen tijden onbegrensd hulpmiddelen ter beschikking. Degene, die zich tot volle ontplooiing van zijn geest van al deze middelen bedient, is ook bevrijd van alle lasten van het leven op aarde. Hij wandelt nu als het ware nog op aarde, maar heeft reeds alle ketenen afgelegd als hij in bedrijvige geestelijke werkzaamheid het bovenaardse zoekt en in staat is om zich, wat de gedachten betreft, met de gehele wil van de aarde te scheiden.
Zo’n binnengaan in hogere sferen vergemakkelijkt voor hem de toestand op aarde buitengewoon en het brengt de ziel in veel kortere tijd de benodigde rijpheid. En dus moet de mens met gehele wil het geestelijke leven verzorgen. Hij moet zich niet terug laten schrikken door de aan hem opgelegde opdracht op aarde. Hij moet zich er steeds bewust van blijven, dat talloze wezens bereid zijn om te helpen bij dit vervullen, als hun hulp bewust verlangd wordt. Want alleen zo kan de ziel bijstand verleend worden en alle geestelijke krachten zijn voortdurend bereid om haar deze bijstand deelachtig te laten worden.
Amen
Vertaald door Peter Schelling