Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0762
0762 De nutteloosheid van het leven - Angst voor de dood
28 januari 1939: Boek 16
De nutteloosheid van het leven is telkens te overwegen wanneer het leven niet juist wordt gebruikt en zo menige dwaling zal daartoe de aanleiding zijn. De ziel zal zich in de grootste nood bevinden wanneer de tijd op aarde zonder enig geestelijk resultaat voorbijgaat. Dan maakt er zich van de ziel een angstgevoel meester. Ze ziet het einde van haar leven op aarde steeds dichterbij komen en voelt onbewust de kwellende toestand van nadien.
En dit komt dan tot uitdrukking in een angstgevoel voor de dood. En toch is deze angst voor de dood vaak weer het laatste middel om tot inzicht te komen. Wanneer de mens alle aardse doelstellingen heeft gerealiseerd, wanneer hij ook naderhand geen echte bevrediging en een totale vervulling van de wensen kan vaststellen, wanneer hij ondanks een materieel welzijn diep in zijn hart een leegte bespeurt, dan tracht hij de reden van dit onbevredigende gevoel aan het licht te brengen en moet hij inzien dat de gedachte aan het voortleven na de dood hem niet tot innerlijke rust doet komen. Hij moet inzien dat alles, waar hij tot nu toe naar streefde, een einde heeft. En deze gedachte geeft hem geen gevoel van zekerheid, eerder dat van onbehaaglijkheid, omdat hij in het diepst van zijn hart geen feilloos antwoord kan geven op wat hem na zijn sterven te wachten staat. En dit nadenken en piekeren brengt vaak teweeg dat hij zich in geestelijke vragen verdiept. Dat hij helder van geest plotseling de vergankelijkheid en waardeloosheid van al het aardse leert inzien en veel meer aandacht schenkt aan het ondoorgrondelijke. Dan wordt zijn geest actief in dezelfde mate als zijn verlangen naar het aardse afneemt. En de angst voor de dood heeft dit teweeggebracht en de ziel werd geholpen door de om haar worstelende goede geestelijke krachten. De gedachte aan de dood kan dus een onuitsprekelijk zegenrijke uitwerking hebben op diegenen die steeds en gemakkelijk vervulling vonden in wereldse begeerten. Aan de wereld en de gevaren ervan schonken ze geen aandacht en ze waren deze voortdurend meester. Maar ze staan machteloos en krachteloos tegenover de dood. En in het besef van hun eigen zwakte wortelt dan de angst, die dan de wil aanzet een weg te zoeken om de verschrikkingen van de dood te overwinnen. En deze weg is de verbondenheid met de eeuwige Schepper, aan wie leven en dood zijn onderworpen.
Wie tot inzicht is gekomen, schrikt niet terug voor de dood, want zijn ziel heeft de weg naar het eeuwige leven gevonden.
Dood betekent duisternis en nacht. De lusten en verlangens van de wereld hullen de geest in duisternis en deze toestand is hetzelfde als de eeuwige dood. Alleen wie het verlangen naar de wereld overwint, zal uit de nacht tot het licht komen. Hij zal uit de dood ontwaken ten leven en hij zal zonder enige twijfel de angst voor de dood overwinnen. Daarom is het loslaten van de wereld de allereerste voorwaarde om de geest uit de boeien van de materie te bevrijden. En elke schrede door het aardse leven zal dan begunstiging van de ziel betekenen en geestelijk een positieve ontwikkeling tot gevolg hebben. Als de mens het doel heeft bereikt in het licht van deze waarheid te staan en de verschikkingen van de dood niet hoeft te vrezen, dan zal hij aan het einde van zijn leven kunnen zeggen: “Mijn leven is waarlijk niet nutteloos geweest”.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte