Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0700
0700 Gods liefde – Kracht – Wil om te scheppen
7 december 1938: Boek 15
Zie, hoe de zee van goddelijke liefde zich uitstort over alle schepselen. Hoe de bron van genade zich onophoudelijk opent en de volheid van Gods liefde zich aan Zijn wezens meedeelt. Steeds zijn zichtbare en onzichtbare krachten bereid het door de liefde van God gewilde uit te voeren en zo werkt de liefde van de Heer onbegrensd. Eeuwig en altijd. Zijn wil is macht, Zijn liefde kracht en Zijn wijsheid schept uit wil en liefde. Ieder ding is dus een in alle wijsheid uitgevoerd liefdeswerk van God. Het is uit zichzelf ontstaan, doordat de liefde van God werkzaam werd en zo’n liefdeswerk moet daarom ook het hoogste zijn. Het geschapene moet aanschouwelijk en tastbaar of zichtbaar de wil en de liefde van God bekendmaken en kan dus ook nooit meer terug in een niets verzinken, want al het geschapene is kracht. Maar de kracht wordt niet minder, maar vermeerdert zich als het ware tot in het oneindige.
Een geschapen wezen, als product van deze scheppingskracht, waarvan de oorsprong de goddelijke liefde is, moet dus eveneens die liefde en die kracht in zich bergen. Ook al in het kleinste deeltje. Ieder wezen bergt een vonk van deze goddelijke liefde en kracht in zich. Het wezen heeft nu, in het bijzondere bezit van een vrije wil, de opdracht om deze vonk evenzo steeds groter te laten worden. Dat wil zeggen in vereniging met de liefde van God de eigen kracht van de liefde te vergroten en zich zo weer met de oerkracht, de essentie van de liefde, te verenigen, opdat alles wat van God uitgegaan was, weer naar Hem terugkeert.
Voor wie dit niet begrijpt: stel je een krachtfabriek voor die kracht produceert en zulks weer afgeeft. Hoe meer kracht nu vereist wordt, des te meer wordt er ook voortgebracht. Maar de fabriek krijgt alle toegevoerde kracht onverminderd terug in de vorm, die door de gebruikte kracht verkregen werd. Er heeft zich dus alleen maar een omvorming van de oerkracht voltrokken, maar niet het geringste deel van die kracht is verloren gegaan. En er kan dus ook nooit het geringste in het heelal meer verloren gaan of vernietigd worden, omdat het steeds alleen maar in een andere vorm, beantwoordend aan de wil van de Heer, in het gehele heelal getuigenis aflegt van de nooit eindigende wil van de eeuwige Godheid om vorm te geven. Dit is voor jou wel begrijpelijk, maar niet hoe de kracht als zodanig zich vermeerdert in het door God geschapen wezen.
De lichtbron droogt in eeuwigheid niet op, want goddelijke kracht kan nooit worden opgebruikt, ofschoon ieder wezen zijn bestaan enkel en alleen aan deze krachtbron te danken heeft. Ononderbroken vermeerdert zich het licht en de kracht door de uitstralingen in het heelal. Deze zijn noch begrensd noch van één of andere invloed afhankelijk, maar ononderbroken uitingen van de werken en de liefde van God, die alleen maar dan zouden afnemen als de wil van God om te scheppen minder zou worden. Maar dit kan niet gebeuren, want het zou een gebrek aan liefde betekenen en daar God toch de liefde is Zelf, moet ze ook onophoudelijk scheppend werkzaam zijn en steeds weer nieuwe levende wezens voortbrengen, naar wie de nooit eindigende liefde van de Vader uitgaat.
Des te meer nu de scheppingsdrang werkzaam is, des te talrijker zijn de wonderen van de schepping. En omdat ieder scheppingswerk kracht uit God is, vermeerdert deze kracht zich dagelijks en ieder uur tot in het oneindige, want er komen voortdurend en overal in het hiernamaals de meest veelsoortige scheppingswerken uit de wil van God voort. En de schepping zal niet één seconde in vormgeving en grootte teruggaan of minder worden, maar in plaats daarvan omvangrijker en veelvormiger worden door de eeuwige onoverwinnelijke scheppingswil van God, die uit de oneindige liefde van God ontspringt. En de Heer heeft daarom ook in ieder geschapen wezen weer de liefde en de wil om zich te ontwikkelen gelegd die dan het wezen, als hij zich de vrije wil eigen gemaakt heeft, tot de hoogste voleinding brengen moet, opdat de kracht van God, die eeuwige liefde is, alleen altijd maar vermeerderd wordt en als zodanig het hoogste geluk in de hemel en op aarde teweegbrengt want het toonbeeld van alle goddelijkheid en daarmee de hoogste zaligheid is de liefde.
Amen
Vertaald door Peter Schelling