Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0690

0690 Menswording – Wereldse vreugden – Zelfverlossing

29 november 1938: Boek 15

De kracht van de mens werd eindeloos groter en zijn wil werd machtig, want de macht van de liefde kreeg de overhand over het kwaad. En wie nu in de liefde leeft, kan zich deze macht zo eigen maken dat het aardse bestaan volledig voldoende is om als gezuiverd wezen na de lichamelijke dood het gebied van de eeuwige zaligheid binnen te gaan. Alleen de wil van de mensen bleef onaantastbaar en de tegenstander probeert nu deze wil tot het uiterste te beïnvloeden, opdat de drang naar liefde zwakker wordt en daarmee de zelfverlossing door de liefde in twijfel getrokken wordt. Slechts het voortdurende streven om volgens de wil van God te leven stelt paal en perk aan de inspanning van de tegenstander. Waar de wil zich ernstig op God richt, daar heeft de tegenstander alle macht verloren. Hij probeert weliswaar telkens weer de mensen ten val te brengen, maar deze pogingen zijn zonder succes omdat de liefde voor God alles overheerst.

Zo was de menswording van Christus de overwinning op het kwaad. De macht van de tegenstander was gebroken en de kracht van de wezens op aarde die lief wilden hebben, was in dezelfde mate gestegen en een opstijgen naar God werd nu voor alle geestelijke wezens gewaarborgd. De demonen van het heelal proberen nu met alle list de zielen te bemachtigen en alle begeerten die verderf brengen op te wekken of te versterken, want deze verzwakken weer de wil, die anders sterk is en in staat om tegenstand te bieden. Daarom is ieder aards verlangen een hindernis voor de definitieve hereniging met God, want de wil wendt zich dan niet geheel en al naar de eeuwige Godheid toe, maar wordt gedeeld en zal zich geleidelijk steeds meer naar de wereld neigen, omdat de wil van de mensen steeds zwakker wordt en de verlokkingen van de zijde van het kwaad in gelijke mate sterker.

Op zich is het verlangen naar de wereld geen zonde zolang er niet in strijd met geboden van God gehandeld wordt, maar het afzien van alle wereldse vreugden is als het ware de ladder naar boven, want dan wisselt de mens deze om voor de goddelijke genade. Het lichaam geeft gewillig de vreugden van de wereld op, waarvoor de ziel echter onnoemelijk rijk bedacht wordt met kracht en genade voor haar eigenlijke bestemming. En de ziel voelt zich in deze toestand, waar ze zich in lichte sferen ophoudt, goed, terwijl het lichaam geleidelijk de hang naar de wereld volledig verliest en het offer voor het lichaam steeds makkelijker te dragen is, naarmate de toestand van de ziel volmaakter is.

Maar waar de mensen op aarde, die niet in de genade van God leven, naar streven, is alleen maar schijn en bedrog. Alles vloeit weg en vergaat als schuim. Het verschaft het lichaam slechts voor de tijd op aarde welbehagen, maar brengt de ziel in de gebrekkigste toestand. Dan heeft de mens zijn leven op aarde volledig nutteloos geleefd, niet denkend aan de taak die hij te vervullen had. Dan is dus ook het verlossingswerk, de menswording van God, zonder enige zegen voor zo’n mensenkind gebleven. De brug, die de Heiland naar de mensheid geslagen heeft, wordt door zulke mensen niet betreden. Zij gaan voort op de weg van de duisternis, die de mensen eerst op een dwaalspoor bracht, en zien niet de lichtvolle weg, die de liefde van God voor de mensenkinderen begaanbaar gemaakt heeft. Deze weg is wel smal en een weg van zelfverloochening en stelt hoge eisen aan de ziel, maar hij voert beslist naar het doel. Hij vormt de mens van de wereld tot kind van God, dat zich eindelijk verenigt met de hemelse Vader en zo de weg naar huis vindt, het huis van de Vader._>Amen

Vertaald door Peter Schelling