Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0631
0631 Vrije meningsuiting – Scherpte van het oordeel
20 oktober 1938: Boek 13
Let er op dat jouw blik niet vertroebeld wordt en je niet in verzoeking geraakt je verkeerde opvattingen eigen te maken voordat je het juiste inzicht hebt. Het goede gevolg zal er dan pas zijn als je je een samenhangend beeld van alles maken kunt, wat nu nog niet mogelijk is. Daarom kan een verklaring jou gemakkelijk een volledig ander beeld geven dan je tot nog toe gezien hebt. Om te vermijden dat je in dwaling vervalt, moet jou de samenhang zo begrijpelijk mogelijk verklaard worden en deze moet ter geruststelling dienen.
Het gaat in wezen om de aanname dat de mens op zijn manier geen eigen wilsuiting hebben moet, zolang hij zich niet met geestelijke vraagstukken bezig houdt. Ieder mens moet het vrijstaan zich te uiten, ook als de opvatting onjuist is, want alleen maar hij die dat vrij beleden heeft, kan eens in het juiste geloof staan. Een mens zonder eigen mening kan daarom nooit een overtuigde aanhanger van een zaak zijn, maar in het gunstigste geval een meeloper. Maar wie er voor terugschrikt de mening openlijk te bekennen, zal in het omgekeerde geval ook vrezen voor de waarheid op te komen uit dezelfde overweging en zijn mening zal daarom noch nadeel noch voordeel kunnen hebben tegenover anderen.
Een ieder moet dus de gelegenheid hebben zich van iets te ontdoen, dan pas is het mogelijk zijn opvatting te ontkrachten als ze onjuist is, of te bevestigen, als ze juist is. De mensen moeten daarom aan een meningsuiting onderworpen zijn om weer wederzijds het beoordelingsvermogen aan te scherpen, en dat is het waarop het vooral aan komt. Wie geen oordeel kan vellen, die zal zelf nooit een eigen mening vormen, maar altijd alleen maar gemakkelijk dat aannemen wat eerst al een ander beoordeeld heeft, en dus zal zijn voordeel zeer gering zijn, daar zijn inzicht geen eigen verdienste is.
Alleen maar die mens, die alles meteen begrijpt wat hem geboden wordt, zal dat verstaan. De ander daarentegen zal wel onwillig luisteren, maar kan hetgeen vernomen is niet met hetzelfde begrip opnemen en zal het daarom liever willen afwijzen als te hoogdravend en onbegrijpelijk. En daarom moeten zulke mensen alleen maar met mate het geestelijke goed gegeven worden, want zolang ze zich niet ontvankelijk voelen, willen ze zich er ook niet mee vertrouwd maken en ze blijven daarom ver verwijderd van het hele vraagstuk, tot nadeel voor hun ziel.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte