Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0620

0620 Strijd van het leven die nodig is voor het rijpen van de ziel – Zielen, die zich belichamen willen

15 oktober 1938: Boek 13

Zoals je bidt, zal je vervulling geschieden, want je geest is gewillig. En alles wat je op aarde voor de Heer begint, zal veelvuldig gezegend zijn, want de Heer is met allen die voor Hem zijn. En zo krijg je vandaag opnieuw de bewijzen van Zijn genade doordat wij Zijn opdracht uitvoeren en jou onderwijzen.

In de meest naaste omgeving van de mensen houden zich de zielen op die op belichaming wachten. Zij zijn niet voleindigd, en hun verlangen, de weg op aarde te kunnen gaan, is begrijpelijk. Zij hopen immers door deze belichaming op de bevrijding, de verlossing uit de materie. Zij geloven niet de menselijke vorm als zeer drukkend te ervaren en hun kracht schatten ze hoog genoeg in om alle weerstand op aarde te kunnen overwinnen, hoewel zij weten dat zij tijdens het leven op aarde met moeilijkheden te kampen hebben, zowel geestelijk als ook lichamelijk. Met heel hun wil gaan zij echter toch deze strijd aan, het is het immers waard om voor de eeuwigheid de laatste mogelijkheid optimaal te benutten.

Bleef nu de mensen de strijd van het leven op aarde bespaard, dan was de belichaming volledig doelloos, omdat de ziel in dezelfde gesteldheid zou blijven als bij zijn intrede in het lichaam, omdat een bestaan op aarde zonder strijd geen innerlijke rijping tot stand brengt. Door de weerstand moet de ziel sterker worden, een onverschillig ‘over zich heen laten komen’ zou de ziel immers alleen maar zwak laten worden en aan de beïnvloeding van lagere machten blootstellen. Alleen de voortdurende strijd kan opwaarts voeren en daarom is het gevaar, dat in het rustige aardse leven ligt, te groot.

Iedere ziel heeft ook de behoefte de toestand van lijden, die haar niet bevalt, zo spoedig mogelijk weer te verhelpen en zal daarom ook zonder te rusten werkzaam zijn. Wendt ze echter deze energie alleen maar aan voor aardse doelen, dat wil zeggen, tracht ze voor haar lichaam alleen maar het onaangename te verminderen, dan blijft ze verder in duisternis van geest. Hecht zij echter de grootste waarde aan het verminderen van geestelijke hindernissen, werkt ze onophoudelijk aan haar zielenheil en laat ze alle streven op aarde alleen maar dit doel gelden, dan zal het spoedig helder licht in haar worden.

Haar toestand zal steeds vrijer zijn, de kracht van haar arbeid zal toenemen, en ze zal nu eveneens het aardse leven, zonder het gebruik van bijzondere kracht, de baas kunnen worden, want de Vader in de hemel verzekert Zijn kind op aarde van de zorg om het aardse welzijn als diens streven enkel en alleen de ontwikkeling van zijn ziel geldt. Daarom is de ijverige arbeid aan zich zelf onbeschrijfelijk waardevol.

Wie tegen zijn begeerten strijdt, wie zich oefent in zachtmoedigheid en geduld, wie zijn naasten liefde schenkt en zich steeds inspant in alles Gods wil te vervullen, blijft onafgebroken in de genade van God. En in de genade van God te leven, betekent zich zonder zorgen aan Hem te kunnen overgeven, altijd door Hem, de goddelijke Vader, verzorgd te worden en zonder angst en zorgen iedere dag tegemoet te kunnen zien, beschermd te zijn tegen alle gevaren voor het lichaam en de ziel en voortdurend versterkt te worden voor de voor hem op aarde vastgestelde werkzaamheid, die zowel het lichaam als de ziel geldt.

Wanneer zo’n mate van genade voor de mensen toegankelijk is, dan kan hij zonder zorgen door het leven op aarde gaan, steeds alleen maar dit indachtig dat hij deze schenking van goddelijke liefde niet vergooit, maar zich in deze altijd waardig bewijst te zijn. Dat hij de arbeid aan zijn ziel niet veronachtzaamt doordat hij zich wijdt aan wereldse interesses, en dat hij nooit het gebed vergeet, dat hem altijd weer bescherming verleent tegen de verzoekingen van de wereld. Zo heeft de mens het alleen maar nodig te overdenken dat hij het kind van de Schepper is, dan zal hij vertrouwen vatten op Hem als zijn Vader en innig bidden. En zijn gebed zal verhoord worden.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte