Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0603
0603 Oorzaak en werking van de geestelijk ervaring
3 oktober 1938: Boek 13
Al het geestelijk ervaren is tegelijkertijd oorzaak en uitwerking. De oplettende mens kan altijd zien, dat er aan het geestelijk ervaren één of andere gebeurtenis vooraf moet gaan, als gevolg waarvan zijn gedachtenrichting juist dan de opwaartse weg genomen heeft. Uit het denken kwam dan een geestelijk verzinken in vragen voort, die de eeuwige Godheid betreffen. Zulke vragen hadden de mensen nodig om te geloven in een kracht, die om zo te zeggen in elk mens tot uiting komt.
Het geloof doet de goddelijke vonken van liefde in het menselijke hart ontbranden en door die liefde werd de geest weer opgewekt. Het is maar voor weinigen duidelijk hoe zegenrijk de weg nu is, die een mensenkind met een beginnend inzicht bewandelt. Het is voor het mensenkind van onnoemelijk voordeel om de brug, die tot in het eeuwige rijk rijkt, betreden te hebben, want dit mensenkind blijft immers het onuitsprekelijke worstelen in het hiernamaals bespaart en het kan bij zijn binnenkomst in het hiernamaals ook spoedig naar lichtregio’s overgaan en alle leed op aarde achterlaten.
Maar nu dringt zich aan de mensen de vraag op, welk lot degenen beschoren is, die zich altijd bereidwillig van de materie scheidden, die van de wereld en haar vreugden niets eisten, maar ook net zo onverschillig ten opzichte van de geestelijke wereld stonden. Deze waren zowel geestelijk alsook lichamelijk traag en vonden in de staat van volledige traagheid hun voldoening. Hun lichaam werd wel nauwelijks gebonden door aardse verlangens, maar ook hun geestelijk welzijn lag hen niet bijzonder na aan het hart. Maar ze waren tevreden met het gebrekkige leven op deze aarde. Zulke mensen moeten ook buitengewoon sterke innerlijke ervaringen krijgen, die hen uit deze lethargie van het lichaam en de ziel wakker schudden, opdat de eigenlijke werkzaamheid begint en ze zich nu pas vol ijver aan hun opdracht overgeven.
Als de geest zich nu eerst eenmaal aan hem geopenbaard heeft, neemt de mens ook oplettend alles wat volgt tot zich. Hij observeert nu aandachtig alle gebeurtenissen rondom zich, begint na te denken en behaalt nu uit elke ervaring voordeel voor de ziel. En juist dan begint de staat, waar het geestelijk beleven in ijverige werkzaamheid aan zichzelf, aan zijn ziel, tot uitwerking komt en dan zal de mens in elke levenssituatie geen eenzijdig oordeel vellen, maar hij zal steeds hieraan indachtig zijn, dat alle draden van God uitgaan, dat dus niets door God gezonden of toegelaten wordt, wat niet de geestelijke rijpheid dient. Dus elke aardse gebeurtenis moet ook tegelijkertijd de geest aan het werk zetten om hierdoor uiteindelijk alle wijsheid binnengeleid te worden en de opdracht op aarde al volkomen te kunnen vervullen.
Want wat de mens al op aarde bereikt, is buitengewoon bevorderlijk voor de ziel en zal bij het verlaten van het aardse omhulsel als uiterst weldadig ervaren worden, als de ziel zonder enige hindernis binnen mag gaan in het eeuwige rijk, het rijk van de vrede.
Amen
Vertaald door Peter Schelling