Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0552
0552 Innerlijke stem - Maar nooit dwang - Het kind leert eerst de wil te gebruiken
22 augustus 1938: Boek 12
Alle handelen op aarde wordt beoordeeld naar de graad van liefde die op het moment van de uitvoering de mensen beheerst. En het loon zal ook op basis daarvan bepaald worden. Als je nu het verlangen in je hebt een mens behulpzaam terzijde te staan en als je met dit verlangen een goede daad volbrengt, steeds slechts uit liefde voor de naaste, dan zal deze daad als het ware een uitwerking hebben voor de eeuwigheid. Want er is dan een goddelijke kracht in de ziel aanwezig waardoor ze vergeestelijkt wordt en zich losmaakt van de verlangens van het lichaam.
De ziel vertoeft weliswaar nog in het omhulsel van het lichaam, maar is toch aanzienlijk dichter bij de goddelijke Geest gekomen. En ze kan nu gesterkt worden door de goddelijke genade, die overvloeit in haar hart, dat tot liefde bekwaam is.
Aan elke daad van liefde gaat de zachte stem van God vooraf. Ze zal het mensenkind steeds aanmanen te doen wat bevorderlijk is voor zijn ziel. Maar zodra tegengestelde krachten het hart bespelen, die het ertoe willen brengen slechts dat te doen wat de mens aards voordeel zou kunnen brengen, dan heeft deze mens nu een innerlijke strijd te voeren en dan is de vrije wil genoodzaakt zich te uiten.
En op die manier wordt elke handeling voorafgegaan door een verwijzing naar het goede. Maar de eigen wil zal bepalend zijn. En zodoende kan de mens nooit in een dwangtoestand geplaatst worden om te doen wat zijn wil niet goedkeurt. Daarom leert hij veel eerder zijn wil te gebruiken dan dat hij de goddelijke stem in zich hoort. En juist daarom zal hij ook verantwoordelijk zijn voor zijn handelingen.
De allereerste beslissing is vaak doorslaggevend voor de verdere ontwikkeling van de ziel. Een kind dat zich vanzelf naar de Liefde toewendt, zal geen gevaar lopen zich ooit blind te staren. Want de ziel wendde zich uit eigen beweging naar het goede, werd door genade ondersteund en verloor daardoor niet gemakkelijk de verbinding met de goede geestenwereld.
De kracht wordt haar voortdurend gegeven en ze brengt nieuwe werken van liefde voort, terwijl een wezen dat alleen de eigenliefde in zich voedt, alle voordelen voor zijn lichaam zal zoeken, maar voor de ziel een slechte toestand schept door haar gebrek te laten lijden. En zonder goddelijke genade wordt ze zich nauwelijks van haar eigenlijke bestemming bewust. En daarom is haar werkzaamheid in liefde waarlijk zeer gering. Daarentegen kan een liefhebbende ziel niet genoeg doen, want de geest van liefde werkt voortdurend in haar.
Elke goede daad is een onuitputtelijke genadebron die de mens weer kracht toevoert om in liefde te werken. En daarom draagt ook elke goede daad de zegen in zich, dat ze liefde opwekt waar die nog sluimert en zo een enkele daad van liefde een oneindig zaligmakend en bevorderend effect kan hebben voor de ziel.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte