Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0549
0549 Het voorbereiden van zielen door de krachten van gene zijde
17 augustus 1938: Boek 12
De naam van de Heer zij geprezen tot in alle eeuwigheid. Ontvang vandaag een bericht dat de Heer wijselijk in deze vorm hult, zodat je het goed kunt begrijpen.
Een bijzondere taak van de geestelijke wezens is het voorbereiden van de zielen voor hun geestelijke werkzaamheid. En deze krachten die de Heer in het hiernamaals voor het geven van onderricht heeft bestemd, werken onophoudelijk. Wat aan de mensen overgedragen moet worden, wordt als het ware door de Heer Zelf gegeven, want de geestelijke wezens voeren steeds alleen de goddelijke wil uit. Ze zijn de verbindende krachten van gene zijde naar deze zijde en hun werkzaamheid bestaat erin ononderbroken de wil van God bekend te maken aan de mensen op aarde die daarvoor bijzonder ontvankelijk zijn. En ze doen dat op zo’n manier dat ze de gedachten van de mensen beïnvloeden, als het ware geestelijk goed aan hen overdragen en onophoudelijk zulke gewillige mensen aansporen steeds weer te ontvangen.
Want het is de opgave van de geestelijke wezens van gene zijde om onuitputtelijke gebieden voor het kind van de aarde toegankelijk te maken. En deze opdracht voeren ze uit liefde voor de goddelijke Heiland graag en ijverig uit. In zulk een verbinding proberen wederom al degenen zich kenbaar te maken, die een ongestild verlangen hebben om zielen naar de Heer te brengen en die ook met de mensen op aarde op een bepaalde manier verbonden zijn en zo een soort verantwoordelijkheid dragen voor deze zielen. Als deze geestelijke wezens zich nu aan de mensen verstaanbaar kunnen maken, dan is er een weg ingeslagen die voor de kinderen op aarde oneindig voorspoedig is.
Alleen beroven de mensen zich vaak zelf van deze buitengewone gunst. Dan bevinden de geestelijke wezens zich in een moeilijke positie. Ze zouden graag geven en vinden zelden een kind dat deze gaven aanneemt en zich instelt op de wijze van toenadering of berichtgeving. Steeds zal het nuchtere aardse denken beginnend werk verstoren. En de geestelijke beleving staat zo ver van de mensen af dat ze eenvoudigweg niet bekwaam zijn zich hiervoor in te zetten, omdat ze het niet begrijpen of ook niet willen begrijpen.
God liet op elk moment een buitengewone kracht werken. En deze kracht zorgde er voor dat er enerzijds in de mens een honger naar geestelijke voeding voelbaar werd en dat aan deze honger anderzijds beantwoord kon worden door de wil van de mens. En zo was de wil er de oorzaak van dat de brug werd geslagen van het hiernamaals naar de aarde en dat de mens plotseling niet alleen in staat was aards te denken, maar een volledig nieuwe geestelijke beleving hem ook ontvankelijk maakte voor een werking van gene zijde.
Nu zal het weliswaar steeds de taak van ieder afzonderlijk zijn de brug naar het hiernamaals zo vaak als mogelijk is te betreden. Daardoor is hem immers een gebied toegankelijk gemaakt dat zonder deze geestelijke verbinding ondoorgrondelijk is. De mens verlangt ernaar te weten en het staat hem volledig vrij dat zijn verlangen vervuld wordt. Alleen zal eerst onderzocht worden in hoeverre de werkelijk vrije wil bij de mensen overheerst. Als een geestelijk wezen de verbinding tot stand heeft gebracht, dan moet het noodgedwongen werkzaam zijn om het verlangen in de mens wakker te houden, om de vragen in hem te laten opkomen en het is de taak van de geestelijke wezens deze vragen op te lossen. En dit moet als onderricht dienen voor al degenen voor wie het geestelijke weten meer nastrevenswaard toeschijnt dan aardse rijkdom en aardse wijsheid.
Waar de interesse in zulke vragen wakker is geworden, daar zal ook de geestelijke honger niet meer afnemen. De mens zal proberen deze honger te stillen en hij zal zich daar onuitsprekelijk goed bij voelen. Want hij ontvangt immers al het hemelse voedsel, het brood des levens, dat de Heer Zelf is. Hij wordt verzadigd met een spijs die door de engelen van God zelf bereid is en ter verkwikking is gegeven, opdat de mens niet moe wordt van de geestelijke arbeid, die toch het belangrijkste is op aarde. Deze werkzaamheid van de geestelijke wezens is door God zelf bevolen en het is wederom een werk van liefde voor de kinderen op aarde.
De wezens proberen onverstoord in te werken op de mensen en zo proberen ze zielen te bemachtigen die ze nu ontwikkelen met hun kennis vol wijsheid. Ze proberen deze zielen een taak te geven en sporen hen aan deze taak te vervullen. En zo dragen ze eraan bij dat de ziel zich in geestelijke regionen verheft, zodat de arbeid aan deze ziel, het beïnvloeden van de gedachten, hen steeds lichter valt. En tenslotte kan zelfs de toestand worden bereikt waarin de mens deze verbinding met de geestelijke krachten als enig waar levensdoel beschouwt en hij geen gelegenheid voorbij laat gaan deze verbinding aan te gaan en zo het werk van deze geestelijke wezens in het hiernamaals met succes wordt bekroond en de geest en de ziel van het mensenkind helemaal worden omgevormd.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte