Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0475

0475 Opgave van de kleine schepselen en van de mensen - Aardse en geestelijke werkzaamheid

20 juni 1938: Boek 10

Je zult een onmetelijke zegen putten uit je werk. Ga daarom onvermoeibaar verder op deze weg en overwin alle verzoekingen van het kwade. Want als een kind van God iets groots wil volbrengen, moet het echt geloof en vertrouwen hebben. Daarom zal de Heer je vandaag een boodschap geven die je kracht moet geven. Een om hulp vragende gedachte aan je Heiland zal je in elke benauwenis helpen.

Dus begin: een leger van geestelijke wezens heeft de opdracht het leefmilieu te scheppen, dat op zijn beurt het bestaan op aarde voor jullie mogelijk maakt. Bedenk dit en probeer je dan voor te stellen hoe vaak het beeld in de natuur verandert, hoeveel er maar één dag bestaat en dan al weer aan vernietiging ten prooi valt, hoe talloze wezens zich steeds weer anders belichamen, hoe grassen, bloemen en vruchten hun bestemming op aarde vervullen en vergaan, om weer in een andere vorm tot nieuw leven te verrijzen.

Dit is een toedracht die zich op dezelfde wijze bij de mens herhaalt, alleen uitgestrekt over een veel langere tijd. Wanneer de Heer nu deze kleine wezens en schepselen een opdracht geeft ofwel om een lust voor het oog van de mensen te zijn of om de natuur te dienen, de ontwikkelingsgang te ondersteunen en al die kleine en allerkleinste werkzaamheden uit te voeren die noodzakelijk zijn in de schepping en die een doorlopend bestaan waarborgen, blijkt daaruit al hoeveel edeler en veelomvattender de opgave van de mens op aarde moet zijn, hoe ze volgens de bedoeling van de goddelijke schepping vervuld moet worden en hoe ze tot de verdere voltooiing van elk menselijk wezen moet dienen.

Het kan jullie niet ernstig genoeg op het hart gedrukt worden de korte tijdspanne, die ook een lang aards leven omvat, op zodanige wijze te benutten dat er geheel en al aan de eigenlijke bedoeling beantwoord wordt.

In elke levenssituatie ziet de mens zich, louter aards gezien, voor opgaven geplaatst die hij moet vervullen. En hij zal ook de noodzaak inzien van de eisen die aan hem gesteld worden. Maar het komt hem niet zo vanzelfsprekend voor dat hij ook geestelijke arbeid te vervullen heeft en dat hij deze taak nog veel gewetensvoller zou moeten nakomen, dat de arbeid die hem door God, zijn Schepper, toegewezen is juist heel zijn denken en streven op aarde in beslag zou moeten nemen. Dit is niet als zodanig tastbaar, juist omdat het louter geestelijk is, terwijl de aardse opdracht hem materieel voordeel belooft.

Nu gaat het aardse leven zonder onderbreking zijn gang, of de mens de hem toegewezen werkzaamheid vervult of niet, alleen voor hem zelf zal het nut groter of kleiner zijn. Precies zo zal de geestelijke instelling van de mens niet bevorderlijk of hinderlijk zijn voor het gehele scheppingswerk van God, maar het succes of de mislukking zal alleen maar een effect hebben op zijn ziel. Het lichamelijke welzijn dat de mens met zijn op aarde te vervullen opdracht kan verhogen of verminderen, is slechts van tijdelijke betekenis. Met de lichamelijke dood is alles waardeloos en nietig geworden wat eens nuttig was voor jullie welbevinden.

Maar de ziel kan niet naar believen een einde aan haar situatie maken. Ze moet haar toestand verdragen, al dan niet voltooid, en zo moet ze ten tijde van lijden onnoemelijk worstelen als ze haar toestand wil verbeteren. Ze kan deze toestand echter niet willekeurig beëindigen, wanneer deze haar niet bevalt. En daarom moet de mens beseffen hoe onuitsprekelijk belangrijk het voor hem is, naar zijn eigenlijke bestemming op aarde te leven en geen ander doel na te streven dan goederen te verzamelen voor de eeuwigheid.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte