Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0436
0436 Secularisatie van de staat
27 mei 1938: Boek 9
De mensen willen aan een onmiskenbare secularisatie van de staat beginnen die elk kwaad helpt voortstuwen. Men zou daarbij steeds voor ogen moeten houden dat de staat noodgedwongen ineen moet storten wanneer de eenvoudigste leer van God en Zijn gerechtigheid uit het hart van het volk wordt gerukt. Alle aardse orde is in de eerste plaats en vooral een gevolg van de innerlijke instelling ten opzichte van God.
De naties van alle volkeren weten dat geen enkele wet die door de staat gegeven wordt, te vervullen zou zijn, wanneer het denken van dit volk niet eerst door een leer van een goddelijk wezen dat boven al het aardse staat, zo zou worden voorbereid dat dit volk zich aan de wet houdt. Een hard wezen zal steeds weerstand bieden aan alle verlangens van een hogere macht. Als men nu eerst een mens tot een meegaand wezen omvormt dat zich gewillig laat vormen, dan zal hij ook nakomen wat van hem verlangd wordt. En niets anders dan de geloofsleer kan zo’n mens zacht en buigzaam maken. En daarom zal een godvrezend volk ook altijd veel eerder alle aardse wetten proberen te vervullen dan een volk dat men het geloof in een rechtvaardiging voor de eeuwige godheid en in een vergelding na de dood ontnomen heeft.
Als kleine wenk is het al voldoende te zeggen dat een dergelijk volk weldra ook een aardse straf niet meer zal vrezen, want elk verantwoordelijkheidsgevoel in hem wordt langzaam verstikt. Dit gevoel wortelt nu eenmaal in de instelling ten opzichte van God. Wanneer een volk alle geloof aan een vergelding ontnomen wordt, zal men een hoger wezen nog wel vrezen, maar geen aardse macht. Dan zullen de hartstochten in een menselijke ziel hevig ontbranden. Ze zullen, zoals ongebonden elementen, alles in bezit willen nemen of ook zonder remmingen alles verwoesten. Want de impuls tot vernietigen is zo’n wezen zonder geloof veel meer eigen dan de impuls tot instandhouding.
Uit een dergelijke secularisatie zou verder volgen dat er weldra geen onderscheid meer zou bestaan tussen de mensen die nu nog verschillend zijn van aard. Want aangezien ze afkerig zouden zijn van een bovenwereldlijke Schepper, dat wil zeggen Hem niet meer zouden willen erkennen, zou ook spoedig elke ziel zich slechts louter materieel ontwikkelen. Van een vergeestelijking zou nooit sprake kunnen zijn en er zou bijgevolg ook geen streven zijn om een hogere geestelijke trap te bereiken. Dan zou alles geestelijk gezien steeds op de aarde verblijven en door de aardse krachten en hun ongunstige uitstralingen beïnvloed worden. En het einde van deze wezens na hun aardse heengaan zou een volledige geestelijke dood zijn.
Maar nog aan geen enkele regering is er de onbegrensde macht gegeven om een dermate vernietigende invloed te hebben op de ziel van de mensenkinderen. Overal zal er op basis hiervan een werk aanvangen om de mensen attent te maken op de verschrikkelijke gevolgen van een dergelijk voornemen. Wat de volkeren vroeger in onwetendheid en volledige blindheid als leer van de godheid hadden opgebouwd, was nog oneindig waardevoller dan het huidige plan om een reeds bestaande goddelijke leer aan te tasten en de poging haar te vernietigen.
O, wat een bitter verdriet moet deze aarde nog treffen, wat een ellende moeten de mensenkinderen nog dulden opdat ze zich weer volledig naar deze zuivere leer toekeren! En wat een erge misdaad is deze planmatige intentie om deze leer te vernietigen, om te strijden tegen alles wat de mensen tot nu toe voor het kwade behoed heeft, indien het slechts erkend en nageleefd werd. De vele pogingen om doctrines die voor het volk schadelijk zijn, zogenaamd te reinigen, zullen mislukken. In plaats daarvan zal echter in heldere reinheid opstaan wat sinds eeuwigheid bestaat en niet vergaan kan: het zuivere Woord van Jezus Christus, de waarachtige, goddelijke leer die de enige is die de mensen zegen kan brengen en hen naar hun rechtmatige bestemming toevoert: het eeuwige leven.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte