Ad ogni uomo è predestinata l’ora della sua fine. E ciononostante non deve temerla, perché non è la vera fine, ma risorgerà, perché la sua anima depone l’involucro terreno, che era soltanto una catena nella vita terrena ed ora può entrare leggera nel Regno dell’aldilà, premesso che il suo modo di vivere sulla Terra sia stato così com’è la Mia Volontà, che la sua anima abbia raggiunto sulla Terra un certo grado di maturità. Quindi non esiste nessuna fine, benché possa esistere una morte, uno stato di morte dell’anima, ma malgrado ciò non sia scomparsa. E per questo Io Sono morto sulla Croce e risorto di nuovo il terzo Giorno, affinché anche l’uomo, cioè la sua anima, possa sperimentare la resurrezione, che possa salire dalla tomba ed ora di nuovo entrare nel Regno che è la sua vera Patria.
Che l’anima non svanisce è una Legge irremovibile, perché ciò che è proceduto da Me, è imperituro e lo rimane. E l’anima è l’essere spirituale che ha avuto la sua origine in Me, quindi potrà risorgere nella Luce e nello splendore dopo la sua morte corporea, questo era diventato possibile soltanto dopo la Mia morte sulla Croce e la Mia Resurrezione, perché dapprima era ancora gravata dal peccato primoridale della sua caduta di una volta da Me, c’era sempre ancora l’oscurità, era il buio della tomba, a cui l’anima non poteva sfuggire, non era ancora stata tolta la pietra tombale da Gesù Cristo, il divino Redentore, oppure: per quelle anime non era ancora stata prestata nessuna Espiazione, e la loro colpa di peccato non poteva essere estinta senza l’Espiazione.
E perciò era anche buio nelle anime degli uomini, a loro mancava ogni fede nella resurrezione dopo la morte, erano circondate da una buia notte tombale, e la morte era diventata per loro uno spavento. E perciò Io Sono risorto dai morti il terzo Giorno, per fornire agli uomini la dimostrazione che con la morte del corpo non era finita, che l’anima risorge e lascia indietro soltanto il corpo che non è ancora così spiritualizzato affinché lo possa portare contemporaneamente nel Regno dell’aldilà, dove Mi era ben possibile, perché corpo ed anima avevano rivestito la veste dello spirito ed il corpo non aveva bisogno di dover passare un ulteriore processo di maturazione su questa Terra.
Con la Mia Resurrezione volevo togliere agli uomini lo spavento della morte, volevo dimostrare loro che è soltanto un cambiamento del luogo di soggiorno per l’anima, quando depone il corpo terreno, quando sarà suonata l’inevitabile ora della morte. Per questo Io Sono risorto dai morti, perché ho vinto la morte, cioè colui che ha portato la morte nel mondo. E così nessun uomo deve temere l’ora della morte, perché è soltanto l’ora dell’ingresso nella vera Vita che dura in eterno. La morte ha perduto il suo dardo.
Ma una cosa è necessaria, che l’uomo riconosca anche la Mia Opera di Redenzione e che accetti le Grazie che Io ho conquistato per voi mediante il Mio soffrire e morire sulla Croce, che si lasci salvare da Gesù Cristo, che quindi anche la sua colpa primordiale sia stata dapprima estinta e Gesù Cristo possa rotolare via la pietra dalla tomba affinché ora l’anima possa salire dal buio della tomba alla chiara Luce, affinché ora entri nella Vita eterna.
Chi teme l’ora della morte si trova ancora nel legame di quella grande colpa, non ha ancora trovato la Redenzione tramite Gesù Cristo, non si è ancora liberato dal buio che lo circonda, si trova ancora nella tomba dei suoi peccati, benché il suo corpo viva ancora sulla Terra. Perché perderà ogni paura della fine del suo corpo, quando si è dato nelle Mie Braccia, quando Mi prega intimamente di pensare a lui, quando sarà venuta la sua ora. Perché costui s’addormenterà beato nella pace con il suo Dio e Padre, lascerà indietro soltanto il suo corpo su questa Terra, ma l’anima risorgerà, salirà verso la Luce, non sentirà intorno a sé il buio della tomba, perché Gesù Cristo Stesso la prenderà per mano e la porterà fuori dal suo involucro corporeo, la guiderà attraverso la Porta della Vita. E lei saprà che anche lei è risorta dai morti, che ora vivrà nell’Eternità.
Che l’Uomo Gesù Sia risorto dai morti è certamente vero, e coloro che credono in Lui come il Figlio di Dio e Redentore del mondo, come Mio Inviato, nel Quale Io Stesso Mi Sono incorporato sulla Terra, non avranno nessuna paura dell’ora della loro propria morte, perché Gesù Cristo ha dato loro la Promessa di precedere solamente, per preparare una dimora a tutti coloro che credono in Lui. Quindi anche loro risorgeranno alla Vita eterna, ed Egli Stesso Se li prenderà come lo ha promesso.
Amen
TraduttoreVoor ieder mens is het uur van zijn einde voorbestemd. En toch hoeft hij dit niet te vrezen, omdat het niet het eigenlijke einde is, maar hij verrijzen zal, omdat zijn ziel alleen het aardse omhulsel aflegt, dat voor haar alleen een keten was in het aardse bestaan, en ze nu onbezorgd het rijk hierna binnen kan gaan, vooropgesteld dat haar levenswandel op aarde zo is geweest, zoals het mijn wil is, dus dat zijn ziel een zekere graad van rijpheid op aarde heeft verworven. Er bestaat dus geen einde, ofschoon er een dood kan zijn - een dode toestand van de ziel - maar zij nochtans niet is vergaan. En daarvoor ben Ik aan het kruis gestorven en op de derde dag weer verrezen, opdat ook de mens, dat wil zeggen zijn ziel, die opstanding kan beleven. Dat ze uit het graf kan opstijgen en nu het rijk weer kan betreden dat haar ware vaderland is. Dat de ziel niet vergaat, is een onomstotelijke wet, omdat wat uit Mij voortkwam onvergankelijk is en blijft. En de ziel is dat geestelijke wezen dat van Mij is uitgegaan, dus zal ze ook blijven bestaan ofschoon het lichaam sterft. Maar dat ze nu na haar lichamelijke dood kan verrijzen in licht en glans, dat werd pas na mijn kruisdood en mijn verrijzenis mogelijk, want tevoren was ze nog belast met de oerzonde van haar eertijdse afval van Mij. Er was nog steeds duisternis, het was het donker van het graf, dat de ziel niet kon ontvluchten. De grafsteen was nog niet weggerold door Jezus Christus, de goddelijke Verlosser, ofwel: er was voor die zielen nog geen boete gedaan en hun zondeschuld kan zonder boetedoening niet teniet worden gedaan.
En het was daarom ook donker in de zielen der mensen. Elk geloof aan een opstanding na de dood ontbrak hun. De duistere nacht van het graf omgaf hen en de dood was voor hen tot een verschrikking geworden.
En daarom ben Ik op de derde dag uit de dood opgestaan, om de mensen het bewijs te leveren dat het met de dood van het lichaam niet was afgelopen, dat de ziel opstaat en alleen het lichaam achterlaat, dat nog niet zo vergeestelijkt is dat ze het tegelijkertijd mee omhoog kan nemen in het geestelijke rijk, zoals het Mij wel mogelijk was, omdat lichaam en ziel het geestelijke kleed hadden aangetrokken en het lichaam geen verder rijpingsproces op deze aarde hoefde door te maken.
Door mijn verrijzenis wilde Ik de mensen de angst voor de dood ontnemen. Ik wilde hun bewijzen dat het slechts een verandering van verblijfplaats is voor de ziel, wanneer ze het aardse lichaam afleggen, wanneer het onafwendbare uur van de dood heeft geslagen. Daarom ben Ik verrezen uit de dood, want Ik heb de dood overwonnen, dat wil zeggen: diegene die de dood in de wereld heeft gebracht. Aldus hoeft geen mens het uur van de dood te vrezen, want het is alleen het uur van het binnengaan in het eigenlijke leven dat eeuwig duurt.
De dood heeft zijn prikkel verloren.
Maar één ding is noodzakelijk: dat de mens ook mijn verlossingswerk erkent en de genaden aanneemt die Ik door mijn lijden en sterven aan het kruis voor u verwierf. Dat hij zich laat verlossen door Jezus Christus, dat dus ook zijn oer-schuld tevoren is tenietgedaan en Jezus Christus nu de grafsteen kan wegrollen, opdat de ziel nu uit het donker van het graf opstijgt in het heldere licht, dat ze nu het eeuwige leven binnen zal gaan.
Wie het uur van de dood vreest, bevindt zich nog in de ban van die grote schuld. Hij heeft de verlossing van Jezus Christus nog niet gevonden. Hij heeft zich nog niet vrijgemaakt van het hem omhullende duister. Hij bevindt zich nog in het graf van zijn zonden, hoewel zijn lichaam nog op aarde leeft.
Want hij zal elke vrees voor het einde van zijn leven verliezen, wanneer hij zich heeft overgegeven in mijn armen, wanneer hij Mij innig vraagt hem te gedenken wanneer zijn uur is gekomen.
Want deze zal zalig inslapen, in vrede met zijn God en Vader. Hij zal alleen zijn lichaam achterlaten op deze wereld, maar de ziel zal opstaan. Ze zal opstijgen naar het licht. Ze zal het donker van het graf om zich heen niet bemerken, want Jezus Christus zelf zal haar bij de hand nemen en haar uit haar lichamelijk omhulsel wegvoeren. Hij zal haar leiden door de poort van het leven. En ze zal weten dat ook zij is opgestaan uit de dood, dat ze nu zal leven in eeuwigheid.
Dat de mens Jezus is opgestaan uit de dood is zeker waar. En die in Hem geloven als Gods Zoon en Verlosser van de wereld, als mijn afgezant in wie Ik Me zelf heb belichaamd op aarde, die zullen ook geen vrees hebben voor het uur van hun eigen dood. Want Jezus heeft hun de belofte gegeven alleen maar vooruit te gaan om de woning gereed te maken voor allen die in Hem geloven.
Dus zullen ook zij verrijzen tot het eeuwige leven en Hij zelf zal ze naar zich toe halen, zoals Hij het heeft beloofd.
Amen
Traduttore