Confronta annuncio con traduzione

Altre traduzioni:

Volontà di distruzione dell’avversario di Dio – Lo spirituale legato – L’uomo

Tutto ciò che nel mondo è incostante, è parte del Mio avversario, cioè ogni materia cela in sé dello spirituale imperfetto, quindi dello spirituale che è ancora ribelle contro di Me, che il Mio avversario Mi ha una volta tolto. La Creazione materiale è sorta attraverso la Mia Volontà e lui non ha nessun potere su di lei. Ciononostante gli appartiene questo mondo, perché si può vantare che lo spirituale legato nella materia è il prodotto della sua volontà. Ma la Mia Volontà ha fatto sorgere la Creazione materiale, per sottrarre lo spirituale al potere del suo genitore e non può mai distruggere l’Opera del Mio Amore e della Mia Misericordia, cosa che è il suo costante tendere. Lui vorrebbe bensì liberare lo spirituale dallo stato legato, nel quale Io l’ho messo allo scopo della sua beatitudine, perché come essere libero l’imperfetto non tende mai in Alto, ma tende sempre di più all’abisso sotto il potere del Mio avversario. Per questo motivo quindi gli ho sottratto il potere su questo spirituale ed ho creato delle forme che lui non può distruggere, perché sono la Mia Volontà consolidata. Sullo spirituale legato ancora nella materia quindi il Mio avversario non ha potere. Ma lui cerca per questo ancora di impiegarlo maggiormente sull’ultima forma materiale, che cela lo spirituale, sull’uomo nello stadio della libera volontà. Anche lui non lo può costringere ad essergli succube, ma lo può tentare in ogni modo e cercare di indurlo a distruggere anche per cattiveria le Creazioni materiali. Quindi si serve dell’uomo per eseguire la sua volontà, per distruggere la materia. Ma l’uomo è libero di eseguire la sua volontà oppure di prestargli resistenza. Per conquistarlo ora per i suoi piani oltraggiosi, il Mio avversario gli mette davanti agli occhi in modo seducente ciò che lui stesso vorrebbe volentieri distruggere. Cerca di attizzare nell’uomo la brama per la materia oppure di aumentarla, per far scaturire in lui anche degli istinti, che non si fermano davanti alla distruzione della materia, di procurarsi della ricchezza e di racimolare dei beni, ai quali poi viene tolto il vero scopo, di riscattarsi attraverso il servire, perché l’uomo stesso impedisce lo spirituale nel servire. Quindi ciò che il nemico non può distruggere, lo vuole ostacolare nello sviluppo verso l’Alto. Cerca di dare incostanza alla costanza, se non è raggiungibile dalla sua volontà di distruggere. L’uomo presta volentieri a lui stesso obbedienza, finché lo stimola la materia e che cerca di aumentarla continuamente. Se al Mio avversario riesce di sedurre gli uomini all’attività distruttiva, allora lo spirituale divenuta libero anzitempo esercita la sua malvagità in una misura, che viene rovesciato l’Ordine, che è quindi il caos che tocca anche gli uomini, che si vogliono sottrarre all’influenza del Mio avversario, perché gli spiriti impuri causano disastro ovunque, cosa che avviene sempre su spinta del Mio avversario, che ora esercita nuovamente la sua influenza sullo spirituale divenuto libero. Perciò verrà di nuovo legato attraverso la Mia Volontà. Gli uomini i cui beni materiali vengono distrutti, suscitati dalla spinta di conservazione del singolo, si creano sempre delle nuove opere di destinazione servente, in cui ciò che è sfuggito alla materia viene di nuovo legato allo scopo dell’ulteriore maturazione. Queste Opere quindi servono poi con maggior fervore, perché lo spirituale contenuto in esse sente il beneficio, di essere nuovamente inserito nel processo di sviluppo, che ha dovuto interromptere involontariamente. Percepisce il beneficio dell’Ordine, che è alla base di tutte le Mie Opere in confronto all’agire illegittimo del Mio avversario, il quale gli è bensì sottomesso nello stato libero, che però lui non rende felice. L’uomo grazie alla sua volontà e la Mia Grazia a sua disposizione può prestare resistenza all’avversario e contribuire molto affinché anche la materia rimanga intoccata da lui, appena l’aiuta al servizio e intraprende una distruzione solamente, quando alla materia dev’essere assegnata un’attività superiore di servire. Allora l’uomo si sottrae sempre di più all’influenza del Mio avversario, e quindi si subordina totalmente alla Mia Volontà mentre libera sé stesso ed aiuta anche lo spirituale nella materia allo sviluppo verso l’Alto, mentre non concede nessun potere su sé stesso al Mio avversario e cerca anche di liberare la materia da lui, mentre la volontà dell’uomo resiste sempre al Mio avversario.

Amen

Traduttore
Tradotto da: Ingrid Wunderlich

De wil van de tegenstander van God om te vernietigen - Het gekluisterde geestelijke - Mens

Alles, wat in de wereld onbestendig is, is het aandeel van Mijn tegenstander. Dat wil zeggen elke materie bevat onvolkomen - dus nog aan Mij weerstrevend - geestelijks, dat Mijn tegenstander Mij eens afhandig heeft gemaakt. De materiële schepping is door Mijn Wil ontstaan en hij heeft er geen macht over. En toch behoort deze wereld hem toe, want hij kan zich erop beroemen, dat het in de materie gekluisterde geestelijke het product is van zijn wil.

Maar Mijn Wil heeft de materiële schepping laten ontstaan, om het geestelijke aan de macht van zijn verwekker te onttrekken. En nooit meer kan hij het werk van Mijn Liefde en Erbarmen vernietigen, wat zijn voortdurende streven is. Hij zou wel graag het geestelijke willen bevrijden uit de gekluisterde toestand, waarin Ik het heb overgeplaatst met het doel dat het gelukzalig zal worden. Want als vrij wezen zoekt het nooit zijn weg omhoog, maar gaat het steeds verder richting de afgrond onder de macht van Mijn tegenstander. Daarom onttrok Ik dus hem de macht over dit geestelijke en schiep vormen, die hij niet kan verwoesten, omdat ze Mijn onveranderlijke Wil zijn.

Over het nog in de materie gekluisterde heeft Mijn tegenstander dus geen macht. Maar des te meer probeert hij ze te gebruiken bij de laatste materiële vorm, die het geestelijke bevat: bij de mens in het stadium van de vrije wil. Ook hem kan hij niet dwingen om hen onderworpen te zijn, maar hij kan hem op elke manier verleiden en hem ertoe proberen te brengen, ook materiële scheppingen met kwade opzet te verwoesten. Dus bedient hij zich van de mens om zijn wil toch uit te voeren: verwoesting van de materie. Maar het staat de mens vrij zijn wil te vervullen of hem weerstand te bieden.

Om hem nu te winnen voor zijn schandalige plannen, houdt Mijn tegenstander hem datgene verlokkend voor ogen, wat hij zelf graag zou willen verwoesten. Hij tracht in de mens de begeerte naar de materie op te wekken of te vergroten, om daardoor ook driften en neigingen in hem uit te lokken, die voor de verwoesting van de materie niet terugschrikken, om zichzelf rijk te maken en goederen te verzamelen, waarvan dan het eigenlijke doel wordt afgenomen, om zich door dienstbaar te zijn te verlossen, omdat de mens zelf het geestelijke daarin verhindert te dienen.

Wat dus de vijand niet kan verwoesten, wil hij hinderen bij de positieve ontwikkeling. Hij probeert het onbestendige bestendigheid te geven, als het niet bereikbaar is voor zijn wil om te verwoesten. En de mens zelf gehoorzaamt hem maar al te graag, zolang de materie hem lokt en hij ze voortdurend tracht te vermeerderen.

Lukt het Mijn tegenstander, de mensen te verleiden vernielend bezig te zijn, dan houdt het voortijdig vrij geworden geestelijke lelijk huis in een mate, dat de ordening omver wordt gestoten, dat er dus een chaos is, die ook de mensen treft, die zich aan de invloed van Mijn tegenstander willen onttrekken. Want de onzuivere geestelijke wezens richten overal onheil aan, wat steeds op aansporing van Mijn tegenstander gebeurt, die nu weer zijn invloed uitoefent op het vrij geworden geestelijke. Daarom wordt het weer gebonden door Mijn Wil.

Voortkomend uit de drang tot zelfbehoud van ieder afzonderlijk, verschaffen zich mensen, van wie materiële goederen worden verwoest, steeds weer werken van dienende bestemming, waarin het uit de materie gevluchte weer wordt gebonden met het doel verder rijp te worden.

En deze werken dienen dan des te ijveriger, omdat het geestelijke erin de weldaad bespeurt, weer te zijn ingeschakeld in het ontwikkelingsproces, dat het onvrijwillig moest afbreken. Het voelt de weldaad aan van de ordening, die aan al Mijn werken ten grondslag ligt, vergeleken met het in strijd met de wet werkzaam zijn van Mijn tegenstander, aan wie het wel is onderworpen in vrije toestand, maar die het toch niet gelukkig maakt.

De mens kan krachtens zijn vrije wil en Mijn genade, die hem ter beschikking staat, de tegenstander weerstand bieden en er veel toe bijdragen, dat ook de materie door hem onaangeroerd blijft, doordat hij deze helpt om te dienen en alleen dan een vernietiging uitvoert, als de materie een vergrote dienende werkzaamheid moet worden toegewezen.

Dan onttrekt de mens zich steeds meer aan de invloed van Mijn tegenstander. Dan onderwerpt hij zich geheel aan Mijn Wil, terwijl hij zichzelf verlost en ook het geestelijke in de materie helpt zich positief te ontwikkelen, doordat hij Mijn tegenstander helemaal geen macht verleent over zichzelf en ook probeert de materie van hem vrij te maken, doordat de wil van de mens Mijn tegenstander steeds weerstaat.

Amen

Traduttore
Tradotto da: Gerard F. Kotte