La Via verso la Verità dev’essere percorsa da tutti, perché soltanto con questa giungete alla giusta conoscenza. Chi nella ferma fiducia in Dio, rivolge la domanda alle Forze sapienti, il suoi pensieri vengono anche guidati al giusto sapere. Ma chi suppone, muove questo e quel pensiero e lo rigetta di nuovo, non è nella fede in Dio e quindi il suo pensare non è determinato e chiaro, ma confuso e mutante. Perché i pensieri sono soltanto delle trasmissioni spirituali di quegli esseri che vi influenzano, e conquistano potere su di voi quel potere spirituale, alla quale voi stessi vi consegnate. Il vostro rivolgere a Dio indica la vostra volontà di affidarvi all’Influenza divina, ma chi rifiuta Dio oppure non Lo considera, è lui stesso che attira le forze avverse e si dà nel loro potere. Così tutto il pensare di un uomo profondamente credente in Dio può muoversi soltanto nella Verità, dato che le Forze divine gli trasmettono solo la purissima Verità, e così l’uomo stesso è l’autore del pensare sia giusto che sbagliato, lui stesso determina il grado di Verità, nel quale pensa di camminare. Le molteplici opinioni fra l’umanità sono tutte fondate nel fatto, che anche la predisposizione verso Dio, la fede, è formata del tutto differentemente. Più superficiale è il rapporto verso Dio e più molle la fede, più l’uomo si allontana dalla pura Verità. Mentre la fede, che diventa sempre più profonda e salda, guida anche l’uomo ad una conoscenza sempre più profonda. Perciò, non utilizzate tutto il sapere d’intelletto dell’uomo, se non riconosce contemporaneamente nell’eterna Divinità il suo inizio e la sua fine, se quindi in Questa è radicata la profonda fede, che come creatura di Dio sta in un determinato rapporto verso Lui e questo rapporto richiede anche un determinato comportamento nel tempo della fine verso la Divinità. Solo l’uomo credente si rivolge pregando a Dio in tutte le questioni che lo occupano, affinché abbia l’illuminazione, e perciò anche soltanto l’uomo credente può essere degnato della giusta risposta e la Verità gli verrà trasmessa in modo chiarissimo. Tutto ciò che è perfetto, sta in strettissima unione con Dio, non può fare quindi altro che irradiare ciò che è voluto da Dio. Ed ogni pensiero è l’irradiazione di esseri divini, che l’uomo può ricevere sulla Terra oppure anche rifiutare. L’uomo volenteroso rivolto a Dio però l’accetterà, perché riconosce la Verità di ciò che gli viene trasmesso, dato che la sua volontà desidera la Verità e questa gli giunge anche. E rifiuterà sempre ciò che vorrebbe venirgli trasmesso da parte impura, perché lo spirito che agisce in lui, è da Dio. E questo spirito sa bene distinguere la Verità dalla menzogna. Si oppone alla menzogna e respinge quindi ogni falso pensiero, perché esso stesso è il deflusso della Divinità e non può mai capitare nel legame della menzogna, ma si dichiarerà sempre per la Verità, che è pure divina e quindi viene riconosciuta dallo spirito divino nell’uomo, perché l’uomo si mette coscientemente in contatto con l’eterna Verità nella fede in Dio. Questo procedimento spiega comprensibilmente, quando l’uomo ha preso la via verso la Verità e quando gli viene garantita la pura Verità.
Amen
TraduttoreDe weg naar de waarheid moet door iedereen betreden worden, want alleen daardoor komen jullie tot het juiste besef. De gedachten van degene, die in het vaste vertrouwen op God de vraag aan de wetende krachten richt, worden ook naar de juiste kennis geleid. Degene, die echter vermoedt, deze en gene gedachte overweegt en weer verwerpt, staat niet in het geloof in God en dus is zijn denken niet zeker en duidelijk, maar verward en wisselend. Want de gedachten zijn louter geestelijke overdrachten van die wezens, die u beïnvloeden en die geestelijke kracht krijgt u in haar macht en hieraan levert u zichzelf uit.
Uw toekeren naar God geeft blijk van uw wil om u aan de goddelijke invloed toe te vertrouwen, maar wie God afwijst of geen acht op Hem slaat, lokt zelf de tegenkrachten aan en raakt in hun macht. En zo kan al het denken van een diepgelovig, zich aan God overgevend mens zich slechts in de waarheid bewegen, daar de goddelijke krachten hem de zuiverste waarheid geven. En dus is de mens zelf de veroorzaker van zowel het juiste alsook het verkeerde denken. Hij bepaalt zelf de mate van waarheid, waarin hij voornemens is te verkeren.
De velerlei meningen onder de mensheid hebben allemaal daarin hun grondslag, dat ook de instelling ten opzichte van God, het geloof, heel uiteenlopend gevormd is. Hoe oppervlakkiger de verhouding tot God is en hoe oppervlakkiger het geloof, des te verder verwijderen de mensen zich van de zuivere waarheid. Terwijl het steeds dieper en vaster wordend geloof de mensen ook tot steeds dieper inzicht leidt.
En daarom baat al de verstandsmatige kennis de mens niet, als hij niet tegelijkertijd in de eeuwige Godheid zijn begin en zijn einde herkent. Als dus in hem het diepe geloof wortelt, dat hij als schepsel van God in een bepaalde verhouding tot Hem staat en dat deze verhouding ook een bepaald gedrag ten opzichte van de Godheid gedurende de tijd op aarde vereist. Alleen de gelovige mens wendt zich met alle vragen, die hem bezighouden, vragend tot God, zodat hem inzicht gegeven zal worden en daarom kan ook alleen maar de gelovige mens het juiste antwoord waardig zijn en de waarheid kan hem dus het duidelijkst gegeven worden.
Alles wat volmaakt is, staat in het nauwste verband met God en kan dus niets anders uitstralen dan wat door God gewild is. En elke gedachte is de uitstraling van goddelijke wezens, die de mens op aarde kan ontvangen en ook af kan wijzen. De bereidwillige, naar God toegekeerde mens zal echter aannemen, want hij herkent de waarheid van datgene, wat hem gegeven wordt, omdat zijn wil naar de waarheid verlangt en dit hem dus ook toegestuurd wordt. En hij zal steeds afwijzen, wat hem van onzuivere geestelijke zijde overgedragen zou kunnen worden, want het is de geest uit God, die in hem werkt.
En deze geest weet de waarheid wel van de leugen te onderscheiden. Hij verweert zich tegen de leugen, en wijst dus elke verkeerde gedachte af, want hij is immers zelf de uitstroming van goddelijkheid en kan nooit in de ban van de leugen geraken, maar steeds zal hij de waarheid belijden, die toch eveneens goddelijk is en dus door de goddelijke geest in de mens herkend wordt, omdat de mens zich bewust in het geloof in God met de eeuwige waarheid in verbinding stelt. Dit proces wordt op een begrijpelijke manier verklaard, wanneer de mens de weg naar de waarheid betreden heeft en wanneer hem zuivere waarheid gegarandeerd wordt.
Amen
Traduttore