Au commencement était la Parole, et la Parole existera de toute éternité. La Parole est l’émanation de Mon amour, elle est le lien entre Moi et toute créature qui – consciente d’elle-même – désire être liée à Moi. Car ce n’est que ce désir, cette volonté de M’écouter, qui entraîne l’aptitude d’un être à se sentir touché par la force aimante inhérente à la Parole. C’est la Parole qui prouve à l’être l’existence d’un Autre Qui vient lui parler.... La Parole est issue de Moi à l’instant où J’ai donné la vie à un être primordial. Je lui ai donné la capacité de percevoir en son intérieur quelque chose qui l’atteignait sous la forme de la Parole.... c'est-à-dire sous la forme d’une pensée formée.... qui lui prouvait ainsi la présence d’un deuxième Être Qui voulait communiquer avec lui.
Tout être créé à nécessité à l’origine Ma Parole, et c’est pourquoi il est écrit : «Au commencement était la Parole....». Moi-même, Je suis d’éternité, mais tant qu’il n’y avait pas d’êtres primordiaux en dehors de Moi, il n’était pas nécessaire que Ma Parole retentisse : Mais l’être primordial créé devait être approché par Moi afin de le rendre plus heureux. Il ne pouvait pas Me voir, mais il devait pouvoir M’entendre, il devait pouvoir prendre part à Mes pensées qui retentissaient donc en lui sous forme de «Paroles» et qui incitaient en même temps l’être primordial à penser par lui-même, à exercer librement son intelligence et sa volonté.... Car l’être fut extériorisé de Moi, mais il devait pouvoir rester en communication continuelle avec Moi par l’échange de pensées exprimées par «la Parole». En créant des êtres qui étaient à Mon image, J’étais rempli d’un amour indicible, et l’impulsion de M’ouvrir à ces êtres M’amenait à les aborder pour leur communiquer Mon amour. Par là, ils ressentaient le lien avec l’Être Qui les aimait outre mesure.... Donc, Mon amour, sous forme de Ma Parole, affluait dans ces êtres, et ceux-ci, de leur côté, pouvaient répondre à Mon amour, puisqu’ils étaient des produits de Mon amour, donc eux-mêmes «amour» dans leur essence originelle.... Ils pouvaient donc aussi comprendre Ma Parole et la restituer. Ils étaient également capables d’échanger entre eux par la Parole.... Mais ce n’étaient d’abord toujours que des pensées qui provenaient de Moi sous la forme de la Parole.... Car la Parole procède de Moi et Je suis Moi-même la Parole d’éternité.... Je suis La Force Qui engendre tout, la Force Qui est Amour en elle-même.
Et la Parole existera dans toute l’éternité.... Je suis d’éternité.... La Parole a eu un commencement, mais elle demeurera toute l’éternité, car l’être primordial que J’ai créé ne peut pas disparaître, et c’est donc éternellement que Je M’adresserai à cet être primordial et le rendrai heureux, parce qu’en toute éternité Ma force d’amour afflue à l’être primordial sous la forme de Ma Parole, le touche et le rend heureux. Je suis Moi-même la Parole, et par la Parole, Je Me prouve à Mes créatures. Elles peuvent M’entendre, même si elles ne peuvent pas Me voir, et elles peuvent ressentir que Je leur parle Moi-même, leur Dieu et Créateur d’éternité, dont l’infini amour paternel s’exprime de manière à prouver la liaison entre le créateur et la création, le Père et Son enfant. Et la Parole résonnera en toute éternité, car l’amour pour la création ne peut pas cesser, et donc la création reçoit continuellement cet amour....
Je parlerai toujours à Mes enfants, Je ferai résonner Ma Parole à l’univers entier, Je ne parlerai pas seulement aux êtres spirituels qui vivent dans la lumière, Je parlerai également aux hommes sur la terre qui ne savent que peu de l’amour infini du Père pour Ses enfants.... Pour cela Je Me servirai d’un être humain qui se relie à Moi de son propre gré, et ainsi il Me servira d’instrument.... Car tous les hommes doivent apprendre que JE SUIS, et en obtenir aussi une preuve sous la forme de Ma Parole, du rayonnement de l’amour divin qui forme.... Mais pour qu’il soit possible que Je leur parle, pour que Ma Parole touche leur cœur, cela doit toujours être la conséquence d’une bonne volonté, que Je ne veux pas gagner par la contrainte.... Mais celui qui a une bonne volonté, celui-là Me reconnaîtra dans la Parole, et dès qu’il se laisse approcher consciemment par Moi, il aura déjà accueilli le rayonnement de Mon amour, qui ne reste jamais sans effet.... Et bienheureux celui qui se laisse consciemment approcher par Moi.... Car de ce fait il entre volontairement dans Ma sphère d’amour, et reçoit dès ce moment l’affluence ininterrompue de Mon amour, et ainsi il atteint l’état où il M’entend sans relâche parce qu’il s’est mis en permanence dans un rapport intime avec Moi.
Amen.
TraducteursIn het begin was het Woord en het Woord zal blijven tot in alle eeuwigheid. Het woord is het uitvloeien van mijn liefde, en is de verbinding tussen Mij en het geschapene dat van uit zijn zelfbewustzijn de verbinding met Mij wenst. Want pas deze wens, namelijk de wil Mij te horen, geeft het wezen de geschiktheid zich aangeraakt te voelen door de liefdekracht die elk woord van Mij eigen is. Want dat woord geeft het wezen het bewijs dat er een ander Wezen bestaat en dat dus tot hem spreekt. Het woord ging van Mij uit toen uit Mij wezens in het leven traden. Ik gaf daardoor het wezen de gave iets in zich te vernemen dat als woord, als gevormde gedachte, tot hem doordrong en hem de aanwezigheid van een tweede Wezen bewees dat zich aan hem wilde mededelen.
Pas het geschapene had mijn woord nodig en daarom heet het ook: in het begin was het Woord, want Ik zelf ben van eeuwigheid. Zolang buiten Mij geen wezens bestonden hoefde ook mijn woord niet te weerklinken, maar het geschapen wezen moest door Mij aangesproken worden om zijn zaligheid te verhogen. Het moest Mij kunnen horen en deel kunnen hebben aan mijn gedachten die als "woorden" in het wezen weerklonken en dit zelf weer tot denken aanspoorden, tot vrije werkzaamheid van het denkvermogen en van de wil. Het wezen werd dus zelfstandig buiten Mij geplaatst, moest echter in voortdurende verbinding met Mij kunnen blijven door het uitwisselen van gedachten die door het woord tot uitdrukking kwamen. Onzegbare liefde vervulde Mij toen Ik wezens schiep die "evenbeelden" waren van Mij zelf. En de drang Mij zelf aan die wezens te openbaren bewoog Mij hen aan te spreken en mijn liefde te tonen. Want daardoor voelden zij ook zelf de verbinding met het Wezen dat hen bovenmate liefhad. Mijn liefde vloeide dus over in deze wezens in de vorm van mijn woord. En zij konden ook mijn liefde beantwoorden want zij waren producten van mijn liefde, dus in hun oerwezen zelf liefde. Zij konden dus mijn woord begrijpen en beantwoorden, en zij waren ook bekwaam onder elkaar van gedachten te wisselen. En het waren steeds weer gedachten die hun van Mij uit in de vorm van woorden toevloeiden.
Het woord ging dus van Mij uit omdat Ik zelf dat Woord ben van eeuwigheid, de alles voortbrengende kracht die in zichzelf liefde is. En het woord zal blijven bestaan tot in alle eeuwigheid, want Ik ben van eeuwigheid. Het woord had wel een begin, maar het zal blijven bestaan tot in alle eeuwigheid omdat het wezen dat Ik schiep niet kan vergaan. Eeuwig zal Ik het zodoende aanspreken en zalig maken, doordat mijn liefdekracht het wezen voor eeuwig toestroomt, in de vorm van mijn woord aanraakt en zalig maakt. Dus ben Ik zelf dat Woord en Ik bewijs Mij zelf aan mijn schepselen door het woord, want zij kunnen Mij vernemen, ook al kunnen zij Mij niet aanschouwen. En zij kunnen ook voelen dat Ik zelf hen aanspreek, hun God en Schepper van eeuwigheid, wiens eindeloze vaderliefde op die manier tot uitdrukking komt dat er een band bestaat tussen de Schepper en het geschapene, tussen Vader en kind. Dat woord zal dus weerklinken tot in alle eeuwigheid, want de liefde tot het geschapene kan nooit vergaan.
En daarom zal het geschapene die liefde ook altijd gewaar worden, want Ik zal steeds tot mijn kinderen spreken en zal mijn woord laten horen in de gehele oneindigheid. Ik zal niet alleen de wezens aanspreken in het lichtrijk maar ook alle mensen op aarde die nog weinig weten van de oneindige liefde van de Vader tot Zijn kinderen. Daarom bedien Ik Mij van een mens die zich vrijwillig met Mij verbindt en als werktuig dient, want alle mensen moeten ervaren dat Ik besta, en moeten ook een bewijs hebben in vorm van mijn woord, in de vorm van mijn goddelijke uitstraling van liefde. Maar of zij zich door Mij laten aanspreken en of mijn woord hun harten beroert, dat is altijd pas een gevolg van de goede wil die Ik nooit zal dwingen. Wie echter die goede wil heeft zal Mij zelf ook herkennen in het woord. En wie zich bewust door Mij laat aanspreken, die heeft ook mijn liefdestraling opgenomen, en die zal niet zonder uitwerking blijven.
Amen
Traducteurs