Les morts reposent seulement selon le corps, c'est-à-dire que le corps est déchargé de toute activité terrestre, et le matériel-terrestre s'acquitte de la destination qui lui est assignée par le Créateur en concédant encore une demeure à d’innombrables êtres vivants dans son processus de dissolution jusqu’à ce que de nouveau il ait disparu totalement et ait été transformé en substance spirituelle. Mais dans cet état l'âme de l'homme n’a plus de lien avec le corps ; elle peut certes demeurer dans l'au-delà sans activité, mais cela n'est pas un état de repos, mais un état de conscience impuissante de son existence, un état de très grande absence de Force qui est atroce, parce qu'il est perçu consciemment par l'âme. Donc on ne peut pas parler de repos des morts et encore bien moins des âmes qui ont atteint un degré de perfection et qui ont trouvé l'entrée dans les sphères de Lumière, parce que ces âmes sont sans interruption actives et bienheureuses dans leur activité. Donc il est erroné de parler du sommeil des morts jusqu'à leur réveil le dernier Jour. Il y aura certes un réveil des morts ce Jour là, car les morts spirituels sur la Terre se réveilleront de leur sommeil lorsqu’ils reconnaîtront Dieu dans sa Grandeur et Sa Puissance et lorsqu’ils devront rendre compte devant Sa Justice. Et ce réveil sera terrible. Et ainsi beaucoup de ceux qui reposent dans leur tombe, corporellement et spirituellement, qui demeurent déjà dans les sphères de l'au-delà, devront rendre compte, parce qu'ils préfèrent le repos de la mort à l'activité qui témoigne de la Vie. Et le Jour du Jugement ces âmes seront condamnées à une Relégation renouvelée dans la matière, pour qu'elles viennent à goûter maintenant l'état de repos qui leur semblait désirable mais qu’elles pouvaient de toute façon fuir. Parce que lorsqu’une âme dans l'au-delà se développe d’une manière rétrograde, elle-même tend vers la matière, chose qui correspond à sa volonté, ainsi vous devez comprendre le réveil des tombes le dernier Jour. Le corps charnel a certes trouvé son repos, vu qu’il ne doit plus servir à l'âme, mais ses substances spirituelles doivent continuer à s'acquitter de leur but selon la Destination divine. Mais les âmes sont à plaindre si elles ne peuvent pas entrer dans l'état de vie après la mort du corps, et le réveil le dernier Jour à la Vie éternelle ou à la damnation éternelle est à entendre seulement ainsi, celui qui a vécu sur la Terre viendra tout à coup à la connaissance, il se réveillera d’un sommeil spirituel très profond, mais ce sera pour le Jugement du méchant ; parce que les hommes bons qui sont tournés vers Dieu et s'acquittent de Sa Volonté connaissent l'état de la Vie après la mort corporelle et ils ne craignent pas cette dernière, ils entrent dans la Vie éternelle. Mais le parcours renouvelé de développement sur la nouvelle Terre à travers les Créations devra se répéter pour beaucoup d'âmes qui sont décédées déjà depuis longtemps de cette Terre, et qui ont eu, dans le Royaume spirituel, très largement le temps de changer leur volonté et de devenir actives, mais elles ne sont pas détachées de leur état sans défense et ont préféré le repos de la mort et sont devenues toujours plus faibles, de sorte que le spirituel s’est durci et est devenu mûr pour une Relégation renouvelée dans les Créations terrestres. Celles-ci renaissent de leurs tombes, parce qu'à elles de nouveau il est offert une nouvelle possibilité d'arriver au grand jour, même si c’est après un espace de temps inconcevablement long. Tout ce qui est mort en esprit, se réveillera le dernier Jour, non pas à la vie, mais au Jugement. Bienheureux ceux qui ne se reposent pas dans ce sommeil de mort, bienheureux ceux qui sont continuellement actifs sur la Terre ou bien dans le Royaume spirituel et dont l'activité ne consiste pas en fatigues terrestres, mais sert pour leur développement spirituel, bienheureux ceux qui vivent en esprit, qui ne se donnent pas à la mort de l'oisiveté, qui ne cherchent pas le repos, parce qu'ils vivront dans la Béatitude et ils ne doivent pas craindre le Jour du réveil.
Amen
TraducteursDe doden rusten alleen lichamelijk. Dat wil zeggen: het lichaam is van elke aardse bezigheid ontheven en het aards materiële komt de door de Schepper eraan toegewezen bestemming na, doordat het ook in zijn ontbindingsproces nog ontelbare levende wezens verblijfplaats biedt, tot het weer geheel vervlogen is als geestelijke substantie. Maar de ziel van de mens heeft geen deel meer aan de rusttoestand van het lichaam. Ze kan wel zonder bezigheid in het hiernamaals vertoeven, maar deze toestand is geen toestand van rust, maar een toestand van machteloos bewustzijn van haar bestaan. Een toestand van de grootste krachteloosheid die kwellend is omdat die bewust door de ziel wordt gevoeld. Daarom kan er dus niet van een rust van de doden worden gesproken, en nog veel minder bij de zielen die een graad van volmaaktheid hebben bereikt zodat ze in sferen van licht opgenomen worden. Want deze zielen zijn onophoudelijk actief en zijn gelukkig in hun werkzaamheden. En daarom is het onjuist te spreken van de slaap van de doden tot aan hun opwekking op de jongste dag.
Een opwekking van de doden zal wel plaatsvinden op deze dag. Zij die op aarde geestelijk dood zijn, zullen uit hun slaap ontwaken, als ze God in Zijn grootheid en macht zullen onderkennen en als ze zich voor Zijn rechtvaardigheid zullen moeten verantwoorden. Doch dit ontwaken zal vreselijk zijn. En zo zullen ook vele die in de graven rusten - lichamelijk en geestelijk - die al in de sferen van het hiernamaals vertoeven, ter verantwoording worden geroepen, omdat ze de rust van de dood verkiezen boven de activiteit die van leven getuigt.
Ook die zielen zullen op de dag van het oordeel worden veroordeeld tot een hernieuwde verbanning in de materie, opdat ze nu de toestand van rust te proeven krijgen die hun begerenswaardig toescheen en die ze toch konden ontvluchten. Want als een ziel zich in het hiernamaals negatief ontwikkelt, streeft ze zelf naar de materie. En aan haar wil zal gevolg worden gegeven. Op deze manier zal de opwekking uit de graven op de jongste dag begrijpelijk zijn.
Het vleselijke lichaam heeft wel zijn rust gevonden, in zoverre dat het de ziel niet meer hoeft te dienen, maar ook zijn geestelijke substanties moeten verder hun doel vervullen volgens goddelijke beschikking. De zielen zijn echter te beklagen als ze niet een staat van leven binnen kunnen gaan na de dood van het lichaam. En alleen zo dient de opwekking op de jongste dag tot eeuwig leven of tot eeuwige verdoemenis worden verstaan, dat voor de op aarde levenden plotseling het besef zal komen van het ontwaken uit de diepste geestelijke slaap, doch voor de kwade tot het oordeel. Want de goede mensen die op God gericht zijn en Zijn wil vervullen, zijn op de hoogte van de levenssituatie na de lichamelijke dood. En zij vrezen deze laatste niet en gaan ook het eeuwige leven binnen. Doch de hernieuwde ontwikkelingsgang op de nieuwe aarde door haar scheppingen, zal ook moeten worden gegaan door vele zielen die al lang van deze aarde zijn gescheiden, die tijd in overvloed hadden in het geestelijke rijk om hun wil te veranderen en actief te worden, die echter in hun krachteloze toestand volhardden en de rust van de dood de voorkeur gaven en daarom steeds krachtelozer werden, zodat het geestelijke zelf verhardde en rijp is voor hernieuwde verbanning in aardse scheppingen. Dezen staan als het ware op uit hun graven, want hun wordt weer een nieuwe mogelijkheid geboden om naar het levenslicht te gaan, al is het ook na een onheuglijk lange periode. Alles wat geestelijk dood is, zal ontwaken op de jongste dag, maar niet tot het leven maar tot het oordeel.
Zalig die niet rusten in deze doodsslaap. Zalig die onophoudelijk bezig zijn op aarde of in het geestelijke rijk en wier bezigheden niet uit aardse inspanningen bestaat, maar hun geestelijke ontwikkeling dient. Zalig die leven in de geest, die zich niet overgeven aan de slaap van de traagheid, die de rust niet zoeken, want ze zullen leven in gelukzaligheid en de dag van de opwekking niet hoeven te vrezen.
Amen
Traducteurs