Rien n’est plus dommageable à un homme qu’une persévérance constante dans l'absence de foi. Non seulement il lui manquera la Force d'être actif spirituellement, mais à lui-même il lui sera enlevé la possibilité d'aspirer à une connaissance spirituelle. Comment pourrait être réveillé dans de tels hommes cette tendance s’ils s'occupent seulement avec des choses purement mondaines, s’ils n'ont aucune foi dans une mission qui est le vrai but de leur vie sur la Terre?
Seul tout ce qui est saisissable, visible et explicable avec leur intelligence a quelque influence sur ces hommes, mais tout le reste, la vie intérieure, le patrimoine spirituel des pensées et une possible continuité de la vie après la mort, ils le refusent avec indifférence comme si cela était des rêveries, et ainsi ils restent seulement dans la vie visible, vide de sens et remplie des jouissances du monde avec ses avidités et ses vices de toutes sortes, et ils ne laisse se lever en eux aucune pensée vers le Haut.
Mais maintenant à travers le sage Plan de Dieu chaque être est incarné dans une forme tant que l'âme de l'être n’est pas mûre pour une nouvelle forme pour un ultérieur développent dans une autre enveloppe. Ce qui est la tâche de toutes créatures vivantes doit être nécessairement aussi la tâche de l'être vivant le plus haut sur la Terre, c'est-à-dire de l'homme, et l'activité terrestre ne peut jamais et encore jamais suffire pour lui assurer un degré déterminé de maturité. Cette activité terrestre sert seulement au corps qui, après le bref temps terrestre, meurt, mais pas à l'âme qui habite dans ce corps.
Comment l’âme peut-elle maintenant se développer pour atteindre une maturité supérieure s’il ne lui est pas offert un minimum de nourriture spirituelle, si l'homme ne s’efforce pas de l'assister pour se libérer de l'enveloppe qui la tient liée à la matière et à ses chaînes? L'âme d'un homme qui n'a pas ce désir reste continuellement sur une basse marche, celle-ci souffre indiciblement s’il ne lui vient aucune aide déjà dans la vie terrestre, et dans l'au-delà elle aura à porter un sort extrêmement lourd.
Et tout cela seulement parce que l'homme manque de foi, parce que lui-même doit rendre compte pour tout ce qu’il a fait ou omis durant sa vie terrestre. Il a été laissé à l'homme la possibilité de faire ou de ne pas faire ce qu'il veut, vu qu’il lui a été donné la libre volonté. Mais une telle vie terrestre non reconnue et non utilisée se dissout en rien, l'âme après le décès terrestre reconnaîtra son erreur dans toute sa gravité et elle se repentira amèrement pour le temps terrestre passé inutilement et cherchera dans une lutte et un combat fatigants à monter une marche après l'autre, mais seulement après qu’elle ait acquis une première connaissance sur l'éternelle Divinité!
Et ainsi vous savez que la foi est nécessaire et que la Sagesse ne peut jamais et encore jamais se substituer à elle et que l’on ne peut connaître seulement intellectuellement la Création. Seule une foi enfantine unie avec un grand amour pour le Sauveur peut vous guider vers l'éternelle Béatitude, mais sans cela vous restez des créatures mortes, même si vous vous agitez au milieu du remue-ménage du monde. Vous êtes pauvres en esprit et vous ne pourrez jamais avoir une part des Bénédictions que pourrait vous donner une foi ferme, vous marcherez dans le noir tant que votre libre volonté n’acceptera pas la Lumière avec foi. Seulement alors vous pourrez atteindre le but qui est le sens de votre incarnation.
Amen
TraducteursNiets is zo schadelijk voor de mensen als een voortdurende volharding in ongeloof. Niet alleen ontbreekt hun de kracht om geestelijk werkzaam te zijn, maar ook is hun de mogelijkheid ontnomen überhaupt geestelijk inzicht na te streven. Hoe zou in deze mensen ook dit streven gewekt moeten worden, wanneer ze zich met louter aardse dingen bezighouden en wanneer ze geen enkel geloof hebben in een opdracht die de eigenlijke bedoeling van hun leven op aarde is.
Slechts al wat vatbaar, zichtbaar en met hun verstand te verklaren is, heeft enigerlei invloed op deze mensen. Maar al het andere, het innerlijke leven, geestelijk gedachtegoed en een mogelijk verder leven na de dood, wijzen ze alleen maar onverschillig af als fantasieën. En zo blijft er voor hen nog slechts een uiterst leeg leven over, dat helemaal gevuld wordt met werelds genot, met allerlei soorten begeertes en gebreken en dat bijgevolg geen verdere gedachten in hen laat opkomen.
Nu is door Gods wijs raadsbesluit echter elk levend wezen zo lang in een vorm belichaamd, totdat de ziel van het wezen rijp is voor een nieuwe vorm, voor een verdere ontwikkeling in een ander omhulsel. Wat de levenstaak van elk klein schepseltje is, moet noodgedwongen ook de opgave zijn van het hoogste levende wezen op aarde, de mens. En de aardse werkzaamheid kan nooit volstaan om deze ene bepaalde graad van rijpheid te garanderen. Deze aardse werkzaamheid is slechts nuttig voor het lichaam, dat in de korte tijd op aarde vergaat, maar niet voor de ziel, die in dit lichaam woont.
Hoe zal de ziel zich ooit tot een hogere rijpheid kunnen ontwikkelen, wanneer haar niet de minste geestelijke voeding geboden wordt, wanneer de mens zich niet inspant haar bij te staan om zich te bevrijden uit het omhulsel dat haar belast, uit de materie en haar ketenen? De ziel van een mens die dit doel niet nastreeft, blijft dan ook op een lage trede. Ze lijdt onuitsprekelijk wanneer nog tijdens het leven op aarde haar geen hulp tegemoet komt en ze heeft in het hiernamaals een uiterst zwaar lot te dragen.
En dit allemaal alleen maar omdat de mens niet gelooft dat hij zichzelf moet verantwoorden voor alles wat hij tijdens het leven op aarde doet of nalaat te doen. Het is aan de mens overgelaten te doen of te laten wat hij wil, aangezien hem de vrije wil werd gegeven. Maar nooit lost zo’n niet herkend en ongebruikt aards leven dan op in het niets. De ziel zal na het aardse heengaan veeleer de onrechtvaardigheid in haar volle omvang inzien en de nutteloos verlopen levenstijd bitter berouwen en in een moeizame strijd en gevecht één trede na de andere proberen op te klimmen, wanneer ze tenminste eerst kennis van de eeuwige Godheid heeft verkregen.
En zo weten jullie dat het geloof nodig is en nooit ofte nimmer te vervangen is door wijsheid en de verstandelijke intentie de schepping te kennen. Alleen een kinderlijk geloof, verbonden met de innigste liefde voor de Heiland, kan jullie naar de eeuwige zaligheid leiden. Maar zonder dit geloof en deze liefde blijven jullie dode schepselen, ook al bewegen jullie je te midden van de bedrijvigheid van de wereld. In de geest zijn jullie arm en jullie kunnen nooit deelachtig worden aan de zegeningen die een vast geloof jullie kan geven, maar jullie zullen in het donker wandelen, totdat jullie uit vrije wil naar licht verlangen en het gelovig aannemen. Dan zullen jullie pas het doel van jullie belichaming kunnen vervullen.
Amen
Traducteurs