Bear in mind that you are the living creations of the one who opposed God, that you were called into existence by the will of the God opposing power and that you are therefore children of sin.... God did not withhold His strength from this spirit who once emerged from His strength as a perfect being, hence he made use of God's strength and, by drawing on divine strength, let countless beings arise from his will, and this was your beginning.... You are the products of a wrong will and yet of divine origin, since only God's strength made you become what God's adversary wanted. And this is why you are subject to him as long as your will still strives for the same.... separation from God.... for this was the fundamental idea, the motive for the apostasy from God.... to be free from His power.... to be free and to rule over the beings. And thus the most illuminated being created by God descended into the deepest abyss.... it rebelled against God and tried to instigate all beings having emerged from his will to also rebel against God.... And his created beings succumbed to his will although they were able to freely decide which lord to acknowledge. The beings were in his power because they surrendered their will to him, which was subsequently abused by God's adversary by binding it and thereby enslaving the originally free living creations.... However, everything that emerges from God's strength has the urge for freedom, and in order to return this freedom to the beings God seized the beings from their maker's power.... He placed them in a free state into the spiritual world and gave them the right of self-determination.... The beings, however, also abused their freedom and also became sinful by taking the opponent's side. But divine strength is the fundamental substance of the beings, and divine strength must flow back to God without fail. And thus God wrestles for these fallen-away beings so that they will find the path to Him and offer Him their will....
Human intellect cannot comprehend that nothing can ever be lost which emerges from God; it cannot understand what an enormous task it is to lead that which had distanced itself close to God again.... Nor can human intellect accept that the power of God's adversary was so great as to create beings, and that divine strength did not intervene to change his will, so that he would have had to acknowledge God as Lord above himself and also order his products to approach God and comply with His will.... Human intellect cannot comprehend that infinite times pass by before the transformation of these living creations' thinking takes place and they recognise God.... And therefore God informs people through spiritual channels of the knowledge of which power was active during the creation of the beings who are now experiencing their embodiment on earth.... These beings voluntarily aspired to be in opposition to God and would never ever return to God again had they been left in the state of free will; and since they had been created by the wrong will, the wrong will was also within them and this consequently had to strive contrary to God, for they did not know the power which was responsible for their aspiration. And thus the beings were subject to their creator, they were something imperfect, enslaved and therefore alienated from God, which could not correspond to His will and nature.
God, as the most perfect Being, could not tolerate anything near Him which did not correspond to this state of perfection. Nevertheless, it was not the beings' own fault because they did not recognise the light as yet since they had emerged from darkness. God's love helped these beings and informed them of the light.... He gave them freedom of will by removing His adversary's power over the beings and thus freed the beings from his control. The imperfectly created beings, however, could not be changed by divine will to become perfect but had to decide for themselves, they had to strive towards God's presence of their own accord and distance themselves from the adversary. Due to their freedom of will they had been placed into a position to decide since they now knew about both powers. Yet their wrong will predominated and the beings turned towards their maker again and lost themselves to the darkness.... And God took pity on them, for the state of those without light was painful. His love wanted the beings in a happy state. And so He removed the beings' will and let them take an infinitely long path in a state without willpower which should lead them into perfection. And for this purpose God let the creation arise.... God shaped forms which were designed to shelter the passive beings.... Thus God created heaven and earth.... a spiritual and an earthly world, which was destined to be an abode for the imperfect beings until they had become perfect.... Now the beings were forced to discard their arrogance and bow down to divine will. They had to endure a state which represented a constraint for the spiritual being which formerly enjoyed its freedom. It was deprived of its freedom because it had abused it.... However, the path through the works of creation will bring it closer again to its previous freedom until it finally receives its freedom again when it is a human being, in order to then pass the test as to whether it will use its free will in the right way. There is indeed a great risk that the being will not pass the test, yet such a test has to take place because the return to God is only of full value in free will.... thus it signifies that the being will come closer to God. The strength from God which was once used by the adversary for the creation of the beings will have flowed back to its origin, and at the same time the God-opposing will have changed into a God-resembling will, thus the being has become perfect as soon as it shares the same will as God.... The being, which had no knowledge of God when it was created, only recognised God's adversary as its lord; but now it has freed itself from his power and found the path home to its Father, from Whose strength it emerged....
Amen
TranslatorBedenk dat jullie de schepselen zijn van degene, die zich tegen God verzet heeft. Dat de wil van de aan God vijandelijke macht u in het leven riep en dat jullie daarom kinderen van de zonde zijn. God onthield deze geest, die eens volmaakt uit de kracht van God voortgekomen is, zijn kracht niet en zodoende maakte hij gebruik van deze kracht en liet talloze wezens voortkomen vanuit zijn wil, met gebruik van goddelijke kracht, en dit was jullie begin.
Jullie zijn producten van een verkeerde wil en toch van goddelijke oorsprong, omdat de kracht uit God jullie eerst dat liet worden, wat de tegenstander van God wilde. En daarom bevinden jullie je nog net zo lang in diens macht, als jullie wil nog hetzelfde nastreeft, de scheiding van God. Want dit was de hoofdgedachte, de beweegreden van de afval van God. Vrij te komen uit Zijn macht. Vrij te zijn en te kunnen heersen over het wezenlijke.
En zodoende viel het meest lichtvolle, door God geschapen wezen, in de diepste diepte. Het kwam in opstand tegen God en probeerde al het wezenlijke, dat door zijn wil tevoorschijn geroepen was, eveneens in opstand te laten komen tegen God. En dit door hem geschapene boog zich voor zijn wil, ofschoon het vrij kon beslissen welke heer het wilde accepteren. Het wezenlijke bevond zich in zijn macht, omdat het zijn wil aan hem overgaf en nu werd deze wil misbruikt door de tegenstander van God, want deze bond hem en hij maakte het oorspronkelijke vrije schepsel onvrij.
Alles wat uit de kracht van God voortgekomen is, heeft de drang naar vrijheid en om het wezenlijke zijn vrijheid weer terug te geven, ontworstelde God het wezenlijke aan de macht van zijn verwekker. Hij plaatste het vrij in de geestelijke wereld en gaf hem het zelfbeschikkingsrecht. Maar het wezenlijke misbruikte eveneens zijn vrijheid en werd eveneens zondig, omdat het voor de tegenstander koos. Maar goddelijke kracht is de oorspronkelijke substantie van het wezenlijke en de goddelijke kracht moet onherroepelijk naar God terugstromen. En zodoende worstelt God om deze van Hem afgevallen wezens, opdat ze de weg naar Hem vinden en Hem hun wil nu aanbieden.
Menselijk verstand begrijpt niet dat er niets verloren kan gaan, wat uit God voortgekomen is. Hij begrijpt niet, welk een enorme onderneming het is om het ver van God afstaande weer naar de nabijheid van God terug te leiden. Menselijk verstand is ook niet aan het verstand te brengen dat de macht van de tegenstander van God zo groot was, dat het wezens kon laten ontstaan en dat de goddelijke kracht niets deed om diens wil te veranderen, zodat hij God als heer boven zich moest erkennen en hij ook zijn voortbrengselen ertoe bracht om God te naderen en Zijn wil te vervullen. Het menselijke verstand begrijpt niet dat er ondenkbare tijden voorbijgingen, voordat de verandering van het denken plaatsvond en ze God herkenden.
En daarom geeft God via de geestelijke weg de mensheid kennis van welke kracht actief was bij de schepping van het wezenlijke, dat nu de belichaming op aarde doormaakt. Dit wezenlijke heeft God tegengestreefd zolang zijn wil vrij was en het zou eeuwig niet naar God terugkeren, als het in deze vrije wil gelaten zou blijven. Want omdat het in de verkeerde wil voorgebracht was, was ook de verkeerde wil in de voortgebrachte wezens aanwezig en deze moesten zich bijgevolg tegen God verzetten. Want de kracht, waaraan het zijn streven te danken had, kende het wezen niet.
En zo was het wezenlijke afhankelijk van zijn verwekker. Het was iets onvolmaakts, iets wat onvrij was en daardoor was God vreemd voor hem, waardoor hij niet kon voldoen aan Zijn wil en niet overeenkwam met Zijn wezen. God als het meest volmaakte wezen kon niets in Zijn nabijheid dulden, dat niet met deze volmaakte staat overeenkwam. Het was niet de eigen schuld van het wezen, want het herkende het licht nog niet, omdat het zijn oorsprong had in de duisternis. Gods liefde hielp deze wezens en gaf hun kennis van het licht. Hij gaf hun de vrijheid van de wil, doordat Hij Zijn tegenstander de macht over het wezenlijke ontnam en zodoende de wezens aan zijn macht ontrukte.
Maar hetgeen onvolmaakt geschapen was, kon niet door de goddelijke wil tot volmaaktheid veranderd worden, maar het moest zelf kiezen. Het moest uit eigen beweging de nabijheid van God nastreven en zich van de tegenstander bevrijden. Door de vrijheid van zijn wil was het in die toestand geplaatst, dat het wezen kon kiezen, omdat het nu beide machten kende. Maar zijn verkeerde wil overwoog en het wezenlijke keerde zich weer naar zijn verwekker en verloor zich in de duisternis.
En dit boezemde God medelijden in, want de toestand van degenen die zonder licht waren, was kwellend. Maar Zijn liefde wilde de wezens in een gelukkig makende toestand zien. En zo ontnam Hij de wezens hun wil en liet hen in een willoze toestand een eindeloos lange weg gaan, die hen de volmaaktheid zou moeten bezorgen. En voor dit doel liet God de schepping ontstaan. God vormde dingen, die ervoor bestemd waren om het willoze wezenlijke in op te nemen. Dus schiep God de hemel en de aarde. Een geestelijke en een aardse wereld, die ervoor bestemd waren om het onvolmaakte een verblijfplaats te bieden, tot het volmaakt geworden was.
Het wezenlijke is nu gedwongen om zijn vroegere arrogantie af te leggen en zich te buigen voor de goddelijke wil. Het moet dus een toestand verdragen, die een gebondenheid betekent voor het wezenlijke, dat zich eerst in vrijheid bevond. Het werd van zijn vrijheid beroofd, omdat het deze misbruikt heeft. Maar de gang door het scheppingswerk brengt het weer dichter bij de vroegere vrijheid, totdat het uiteindelijk als mens zijn wilsvrijheid weer krijgt om nu de proef, of het de vrije wil nu op de juiste manier gebruikt, af te leggen. Het gevaar is wel groot, dat het wezen de proef niet doorstaat, maar het moet voor zo’n proef gesteld worden, omdat alleen in wilsvrijheid de terugkeer naar God volwaardig is. Ze dus voor het wezen de toenadering tot God betekent.
De kracht uit God, die eens gebruikt werd door de tegenstander van God voor het scheppen van wezens, is nu weer teruggestroomd naar haar oorsprong en tegelijkertijd is de aan God vijandige wil veranderd in een aan God gelijke wil. Het wezen is dus volmaakt geworden, zodra het dezelfde wil heeft als God. Het wezen, dat bij zijn ontstaan niets wist van God, erkende enkel de tegenstander van God als zijn heer. Maar nu heeft het zich aan diens macht ontrukt en de weg teruggevonden naar zijn Vader, uit Wiens kracht het voortgekomen is.
Amen
Translator