Kundgabe mit Übersetzung vergleichen

Weitere Übersetzungen:

Ichliebe.... Geringer Wille zu erlösender Tätigkeit....

Es ist der Wille zur erlösenden Tätigkeit auf Erden sehr gering zu nennen, weil die Menschen durch ihren Lebenswandel die Entfernung von Gott vergrößert haben und die immer größer werdende Entfernung auch immer größere Willensschwäche bedeutet. Die Entfernung von Gott bedeutet aber auch Mangel an Erkenntnis, und sonach weiß der Mensch nicht um die Notwendigkeit und den Segen der erlösenden Tätigkeit; er weiß nichts um die Folgen im Jenseits und tut daher nichts dazu, den Gott-fernen Zustand zu verringern. Es ist dies eine gewisse Gebundenheit des Willens, denn obgleich der Wille des Menschen frei ist, hat doch der Widersacher noch große Macht über ihn, und zwar dann, wenn der Lebenswandel nicht den göttlichen Geboten entspricht. Freiheit des Willens besitzt der Mensch wohl, indem er handeln und denken kann, wie es ihm beliebt.... denn gezwungen kann er weder von der bösen Macht werden, noch legt Gott ihm irgendwelchen Zwang an.... Ist aber sein Sinnen und Trachten böse, dann wendet er sich aus freiem Willen heraus dem zu, der seinen Willen einstmals mißbraucht hat, und dieser eignet sich nun auch den Willen dessen an, der sich ihm zuwendet. Und nun ist es dem Menschen schwer, den freien Willen zu gebrauchen, und es wird dies immer schwerer, je mehr Macht er dem Gegner Gottes über sich einräumt. Will nun der Mensch frei werden von seiner Gewalt und auch andere erlösen oder ihnen dazu behilflich sein, dann muß er das tun, was dem göttlichen Willen entspricht, und er muß als erstes die Liebe üben. Denn die Liebe ist ja die Gegenkraft des Widersachers, der völlig zur Lieblosigkeit geworden ist. Jedes Werk der Liebe macht den Menschen frei, denn nun löset er sich von dem, der Gottes Ordnung umstoßen wollte, der Gott als die ewige Liebe nicht anerkannte und dessen Macht ein Herrschen in vollster Lieblosigkeit ist. Erlösende Tätigkeit ist also jede Tätigkeit, deren Triebkraft die Liebe ist. In der Jetztzeit aber ist bestimmend für jegliche Tätigkeit der Menschen die Ichliebe.... Jeder Mensch denkt bei seiner Arbeit nur an den eigenen Vorteil, doch das Verlangen, den Mitmenschen zu helfen dadurch, ist nur selten vorhanden. Und daher trägt solche Arbeit wenig geistigen Erfolg ein. Wären die Menschen Gott-verbundener, dann würde die Liebe zum Ich immer schwächer werden und im gleichen Maße die Liebe zum Mitmenschen zunehmen. Und dann würde der Mensch von innen heraus gedrängt werden zu Werken der Liebe.... er würde nur immer helfen wollen und gänzlich frei werden aus der Gewalt der lieblosen Macht. Doch da der Wille zur erlösenden Tätigkeit nur so selten zu finden ist, hat der Widersacher große Macht auf der Erde. Und dies äußert sich darin, daß er die Menschen antreibt zu immer größerer Lieblosigkeit und daß die Menschen ihm willig folgen und sich fast überbieten in Werken der Zerstörung und in Gefühlen des Hasses und der Rache. Und die Entfernung von Gott wird immer größer, bis sie wieder gänzlich verfallen sind dem Einfluß des Bösen und dies einen völligen geistigen Zusammenbruch bedeutet, dem Gott aber Einhalt gebietet durch Seine Macht.... Er entwindet Seinem Gegner erneut die Macht über das Geistige, indem Er dieses bannt in der Form wieder auf undenklich lange Zeit....

Amen

Übersetzer
Dies ist eine Originalkundgabe von Bertha Dudde

Eigenliefde - Een geringe wil om verlossend bezig te zijn

De wil om verlossend bezig te zijn op aarde is heel gering te noemen, omdat de mensen door hun levenswandel de afstand tot God hebben vergroot en die steeds groter wordende afstand ook steeds grotere wilszwakte betekent. Maar het verwijderd zijn van God betekent ook gebrek aan inzicht en derhalve is de mens niet op de hoogte van de noodzakelijkheid en de zegen van het verlossend werkzaam zijn. Hij weet niets over de gevolgen in het hiernamaals en doet er daarom niets aan de verre afstand van God te verkleinen. Dit is een zekere gebondenheid van de wil, want ofschoon de wil van de mens vrij is, heeft de tegenstander toch nog grote macht over hem en wel dan, wanneer de levenswandel niet beantwoordt aan de goddelijke geboden.

Vrijheid van wil bezit de mens wel doordat hij kan handelen en denken zoals het hem goeddunkt, want gedwongen worden kan hij noch door de kwade macht, noch legt God hem welke dwang dan ook op. Maar is zijn denken en streven slecht, dan keert hij zich uit vrije wil naar hem toe die zijn eigen wil eenmaal heeft misbruikt en deze eigent zich nu ook de wil van diegene toe die zich naar hem toekeert. En nu is het voor de mens moeilijk de vrije wil te gebruiken en dit wordt steeds lastiger, hoe meer macht hij de tegenstander van God over zich verleent.

Wil nu de mens vrij worden van zijn macht en ook anderen verlossen of hen behulpzaam zijn, dan moet hij liefde beoefenen. Want liefde is toch de tegengestelde kracht aan die van de tegenstander, die totaal liefdeloos is geworden. Elk werk van liefde maakt de mens vrij, want dan maakt hij zich los van hem die de ordening van God omver wilde werpen, die God als de eeuwige Liefde niet erkende en wiens macht een heersen in algehele liefdeloosheid is. Verlossende bezigheid is dus elk bezig zijn waarvan de drijfveer liefde is.

Maar in de huidige tijd is voor elke bezigheid van de mensen de eigenliefde bepalend. Ieder mens denkt alleen maar aan zijn eigen voordeel bij zijn werk, doch het verlangen, de medemensen daardoor te helpen, is maar zelden aanwezig. En daarom levert zulke arbeid weinig geestelijk resultaat op. Waren de mensen meer met God verbonden, dan zou de liefde voor het "ik" steeds zwakker worden en zou de liefde voor de medemens in dezelfde mate toenemen. En dan zou de mens van binnenuit worden aangespoord om in liefde te werken. Hij zou nu steeds willen helpen en geheel vrij worden van het gezag van de liefdeloze macht.

Maar daar de wil om verlossend bezig te zijn slechts zo zelden te vinden is, heeft de tegenstander grote macht op de aarde. En dit uit zich daarin dat hij de mensen aanzet tot steeds grotere liefdeloosheid en dat de mensen hem gewillig volgen en elkaar bijna overtreffen in werken van verwoesting en in gevoelens van haat en wraak. En de verwijdering van God wordt steeds groter tot ze weer geheel ten prooi zijn gevallen aan de invloed van de boze en dit een algehele geestelijke ondergang betekent, waaraan God echter door Zijn macht paal en perk stelt. Hij ontwringt Zijn tegenstander opnieuw de macht over het geestelijke, doordat Hij dit voor weer ondenkbaar lange tijd kluistert in de vorm.

Amen

Übersetzer
Übersetzt durch: Gerard F. Kotte