• Zurück

Vorbedingungen zum Wirken des göttlichen Geistes....

Dies sind die Vorbedingungen zum Wirken des Geistes im Menschen, daß er sich bemühe, zu leben dem göttlichen Willen gemäß, daß er sich erziehet zur Demut und Friedfertigkeit, daß er bereit ist, zu dienen Gott und dem Nächsten, und daß er liebetätig ist und sich also formet, um ein Ebenbild Gottes zu werden. Es geht der Geist aus Gott im Menschen ein Bündnis ein mit dem göttlichen Geist außer sich, der eine Ausstrahlung Gottes ist; alles Göttliche aber bedingt ein Aufnahmegefäß, das würdig ist, so köstlichen Inhalt aufzunehmen, und es ist daher erste Bedingung, daß der Mensch reinen Herzens ist, daß er verabscheut, was nicht gut und edel ist.... daß er nach der Wahrheit trachtet und die Lüge haßt.... daß er keine unlauteren Gedanken hegt, sich fernhält von jeder Lieblosigkeit, gerecht ist im Denken und Handeln und in Liebe dient.... Dann gestaltet sich sein Herz so, daß es zur Aufnahme des göttlichen Geistes würdig und also auch fähig ist, denn dann ist der Geist im Menschen frei und kann sich mit dem Geistigen außer sich verbinden, das in der Vollkommenheit steht und daher die Kraftausstrahlung aus Gott entgegennimmt und sie dem Geist im Menschen vermittelt. Die Aussendung des hl. Geistes ist also die Übertragung göttlicher Kraft durch geistige Licht- und Kraftträger, d.h. vollkommene Wesen, die den Zusammenschluß mit Gott gefunden haben, nun unentwegt Licht und Kraft empfangen und weiterleiten.... Jeder, der den Geist aus Gott aus tiefstem Herzen und in tiefster Demut erbittet, wird den göttlichen Geist, das Heiligste aus Gott, empfangen dürfen, sofern er sich bemüht, so zu leben, daß er würdig ist des köstlichsten Gnadengeschenkes. Er muß Gott anerkennen als das höchste und vollkommenste Wesen, Das über alle Maßen mächtig ist und weise, und also glauben.... Er muß bitten um Dessen Liebe und Gnade, also das verlangen, was Gott austeilen möchte.... und er muß selbst liebetätig sein, auf daß die Liebe Gottes sich ihm mitteilen kann.... Und Gott wird einen Menschen, der sich also formt, überschatten mit Seiner Gnade.... Er wird ihm ungemessen geben, was göttlicher Anteil ist.... Seinen Geist.... Er wird ihn in das rechte Denken leiten, seinen Geist erhellen und ihm Kraft geben, das Rechte zu erkennen. Er wird sein Wissen bereichern, und licht und klar wird sich ihm die Schöpfung enthüllen. Er wird wissen um den Sinn und Zweck dieser, er wird in das geistige Reich eindringen und die Bedeutung seines Erdenlebens nun erst erfassen. Eines aber muß der Mensch selbst tun.... er muß sein Ohr bereitwillig öffnen, so sich der Geist aus Gott ihm kundtun will.... Das Herz, sein geistiges Ohr, muß sich zum Empfang bereit erklären und also sich vorbereiten, indem es sich abschließt von aller Welt, indem es nur zu Gott gerichtet ist und bittend die göttliche Gabe erwartet.... Und auf leisen Schwingen senkt sich der Geist Gottes herab auf jene Menschen, die willig sind, das göttliche Wort zu vernehmen.... Denn so sie nach oben ihre Herzen wenden, lauschen sie auf das Wort, das von oben kommt und das im Herzen widerklingt so zart und fein, daß es nur dann vernommen werden kann, wenn die Liebe zu Gott das geistige Ohr schärft, wenn alles weltliche Verlangen verstummt und die Sehnsucht des Herzens nur der göttlichen Gabe gilt. Die Ausgießung des hl. Geistes ist also abhängig vom Menschen selbst, von seinem Willen, seinem Glauben und seiner Liebe.... Wo der Wille Gott zugewandt ist, wo der Glaube an göttliches Wirken stark ist und wo die Liebe zu Gott und zum Nächsten die Verbindung mit Gott herstellt, dort wird der Geist aus Gott die Menschen erleuchten und sie einführen in alle Wahrheit....

Amen

Voorwaarden voor het werkzaam zijn van de goddelijke geest

Dit zijn de voorwaarden voor het werkzaam zijn van de geest in de mens: Hij moet zich inspannen om overeenkomstig de goddelijke wil te leven. Hij moet zich tot deemoed en vredelievendheid opvoeden. Hij moet bereid zijn God en de naasten te dienen. En hij moet in liefde werkzaam zijn en zich zo ontwikkelen, dat hij een evenbeeld van God wordt.

De geest uit God in de mens gaat een verbintenis aan met de goddelijke geest buiten zichzelf, die een uitstraling van God is. Maar al het goddelijke vereist een opnamevat, dat waardig is zo’n heerlijke inhoud op te nemen. En daarom is het een voorwaarde, dat de mens zuiver van hart is. Dat hij alles wat niet goed of edel is, verafschuwt. Dat hij naar de waarheid streeft en de leugen haat. Dat hij geen onzuivere gedachten koestert, zich ver weghoudt van elke liefdeloosheid, rechtvaardig in het denken en handelen is en in liefde dient.

Dan vormt zijn hart zich zo, dat het waardig en in staat is om de goddelijke geest op te nemen, want dan is de geest in de mens vrij en kan het zich verbinden met het geestelijke buiten zichzelf, dat volmaakt is en daarom de krachtuitstraling uit God in ontvangst neemt en ze dit aan de geest in de mens overdraagt. Het sturen van de Heilige Geest is dus het overdragen van goddelijke kracht door geestelijke licht- en krachtdragers. Dat wil zeggen dat volmaakte wezens, die de vereniging met God gevonden hebben, nu onophoudelijk licht en kracht ontvangen en doorgeven.

Iedereen, die uit het diepste van het hart en in de diepste deemoed om de geest uit God vraagt, zal de goddelijke geest, het heiligste uit God, mogen ontvangen, indien hij zich inspant om zo te leven, dat het waardig is voor het heerlijkste genadegeschenk. Hij moet God erkennen als het hoogste en meest volmaakte wezen, Dat mateloos machtig en wijs is. En het dus geloven. Hij moet smeken om Diens liefde en genade, dus naar dat verlangen, wat God uit zou willen delen. En hij moet zelf in liefde werkzaam zijn, opdat de liefde van God zich aan hem kan uiten.

En God zal een mens, die zich zo vormt, met Zijn genade overschaduwen. Hij zal hem mateloos het goddelijke deel geven: Zijn geest. Hij zal hem naar het juiste denken leiden, zijn geest verlichten en hem kracht geven om het goede te herkennen. Hij zal zijn kennis verrijken en helder en duidelijk zal de schepping zich aan hem onthullen. Hij zal kennis hebben van de zin en het doel van de schepping. Hij zal in het geestelijke rijk binnendringen en de betekenis van zijn aardse leven nu pas begrijpen.

Maar één ding moet de mens zelf doen. Hij moet zijn oor bereidwillig openen, als de geest uit God zich aan hem bekend wil maken. Het hart, zijn geestelijke oor, moet zich nu tot ontvangst bereid verklaren en zich dus voorbereiden, doordat het zich voor de hele wereld afsluit, zodat het alleen maar op God gericht is en het smekend het goddelijke geschenk verwacht. En met een zacht vibreren daalt de geest van God op deze mensen neer, die gewillig zijn om het goddelijke woord te horen.

Want als ze hun hart naar boven richten, luisteren ze naar het woord, dat van boven komt en zo zacht en fijn in het hart weerklinkt, dat het alleen maar dan gehoord kan worden, wanneer de liefde van God het geestelijke oor scherper maakt, wanneer al het wereldse verlangen verstomd is en het vurige verlangen van het hart enkel het goddelijke geschenk betreft.

De uitstorting van de Heilige Geest is dus afhankelijk van de mens zelf, van zijn wil, zijn geloof en zijn liefde. Waar de wil naar God toegekeerd is, waar het geloof in het goddelijke werkzaam zijn sterk is en waar de liefde voor God en de naaste de verbinding met God tot stand brengt, daar zal de geest uit God de mensen verlichten en hen in alle waarheid binnenleiden.

Amen